In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 17 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een BV, tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) van de gemeente Vlissingen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het appartementsrecht vastgesteld op € 17.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot de aanslag voor het jaar 2023. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat de ligplaats slechts een eeuwigdurend opstalrecht omvatte, en dat de aanslag ten onrechte aan haar was opgelegd.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag OZB aan belanghebbende heeft opgelegd, aangezien zij als eigenaar van een onroerende zaak moet worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat het appartementsrecht niet alleen het recht tot afmeren van een schip omvat, maar ook een onverdeeld aandeel in de gemeenschap van het complex. De rechtbank concludeert dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld en dat de aanslag terecht is opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.