ECLI:NL:RBZWB:2024:501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/02/409521 / HA ZA 23-269 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] B.V. en [rechthebbende]

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of er sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] B.V. en [rechthebbende]. De rechtbank heeft op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin [eiseres] B.V. vorderingen heeft ingesteld tegen de bewindvoerder van [rechthebbende]. De eiseres stelt dat zij een bedrag van € 103.383,82 aan [rechthebbende] heeft geleend, en dat deze lening opeisbaar is. De bewindvoerder betwist de geldlening en stelt dat er geen overeenkomst is gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een geldleningsovereenkomst, gebaseerd op een ondertekende schuldbekentenis van [rechthebbende] en de verklaringen van de betrokken partijen. De rechtbank oordeelt dat de lening opeisbaar is geworden op 23 september 2022, na een sommatie van [eiseres] B.V. op 10 augustus 2022. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] B.V. grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De bewindvoerder wordt veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag, de rente en de proceskosten aan [eiseres] B.V.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor het bestaan van een leningsovereenkomst en de verplichtingen van de lener bij het ontbreken van een terugbetalingstermijn. De rechtbank heeft ook de rol van de bewindvoerder in deze context beoordeeld en geconcludeerd dat de bewindvoerder aansprakelijk is voor de terugbetaling van de lening.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/409521 / HA ZA 23-269
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te HAARLEM,
tegen
[gedaagde] B.V., IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER VAN [rechthebbende],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. I.A.C. Cools te TILBURG.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023 en de daarin genoemde stukken
- de bij brieven van 1 en 5 december 2023 overgelegde producties 7 t/m 12 van [eiseres] B.V.
- de mondelinge behandeling van 7 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Vervolgens heeft de rechtbank besloten om in deze zaak uitspraak te doen.

2.De feiten

2.1
De heer [naam 1] (hierna: de heer [naam 1] ) is de enig bestuurder en aandeelhouder van [eiseres] B.V. Mevrouw [naam 2] (hierna: mevrouw [naam 2] ) is gemachtigd om [eiseres] B.V. te vertegenwoordigen. [gedaagde] B.V. (hierna: de bewindvoerder) treedt op als bewindvoerder van [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ).
2.2
Gedurende een liefdesrelatie tussen [rechthebbende] en de dochter van de heer en mevrouw [naam 2] ontvangt [rechthebbende] geldsommen vanaf een (aparte) rekening die op naam staat van mevrouw [naam 2] .
2.3
Op 26 januari 2022 ondertekent [rechthebbende] een document met de volgende handgeschreven tekst:
‘(…)
Beste [rechthebbende] ,
Om jou als onze schoonzoon en startende ondernemer te helpen heb je een lening van ons ontvangen. Dit is een zakelijke overeenkomst tussen jou, [rechthebbende] , en [eiseres] BV. Op basis van wederzijds vertrouwen gaan we er van uit dat je die af gaat lossen. Maar stel dat het toch niet gaat lukken, zou dat voor jou heel jammer zijn, dan willen wij een deel bij de fiscus terugvragen. Vandaar dat we deze overeenkomst hebben opgesteld, die trouwens ook nodig is voor jouw jaarrekening. Omdat we weten dat je startend en omdat je familie bent, zullen we geen rente rekenen.
In de bijlage zit de specificatie met de bedragen.
Het totaalbedrag is € 103.383,82.
[naam 1] [rechthebbende]
[eiseres] BV (…)
[adres]
[postcode] [plaats 1] [plaats 3]
(…)’
2.4
Bij dit document zit als bijlage een overzicht waarop het bedrag van € 103.383,82 is gespecificeerd (hierna: de specificatie).
2.5
In een brief van 27 mei 2023 schrijven de heer en mevrouw [naam 2] namens [eiseres] B.V. (voor zover van belang) het volgende aan [rechthebbende] :
‘Beste [rechthebbende]
Op 28 januari hebben wij samen gekeken naar de lening die je van [eiseres] bv hebt mogen ontvangen ten behoeve van je onderneming. Je hebt je handtekening gezet onder de verklaring. Op dat moment konden wij beiden niet vermoeden dat we op korte termijn geen schoonfamilie meer van elkaar zouden zijn. We hebben je nu een aantal maanden de tijd gegeven om iets van deze lening terug te gaan betalen.
Je zult begrijpen dat nu de relatie tussen jou en onze dochter over is dat wij geen belang meer hebben in jouw onderneming. We willen je vragen met een voorstel te komen wanneer je de eerste aflossingstermijn gaat betalen en hoe de rest afgelost gaat worden.
(…)’
2.6
Bij brief van 1 juli 2023 verzoeken de heer en mevrouw [naam 2] [rechthebbende] namens [eiseres] B.V. om ‘
de eerste termijn bijv. 20.000 euro’over te maken en vervolgens een voorstel te doen voor het resterende bedrag.
2.7
Op verzoek van [eiseres] B.V. sommeert Invorderingsbedrijf bij brief/email van 10 augustus 2022 [rechthebbende] , althans de bewindvoerder, tot betaling van een hoofdsom van € 103.383,82 en rente over dit bedrag.
2.8
Via deurwaardersexploten aan [rechthebbende] (van 30 augustus 2022) en de bewindvoerder (van 26 januari 2023) herhaalt [eiseres] B.V. deze sommatie.

3.Het geschil

Wat is het standpunt van [eiseres] B.V.?
3.1
In deze zaak vordert [eiseres] B.V. – samengevat – dat de bewindvoerder wordt veroordeeld tot betaling van € 108.274,66. [eiseres] B.V. stelt dat zij een totaalbedrag van € 103.383,82 aan [rechthebbende] heeft geleend en [rechthebbende] dit bedrag (met rente en kosten) moet terugbetalen. Omdat [rechthebbende] onder beschermingsbewind staat, is zijn bewindvoerder de formele procespartij in deze zaak.
Wat is het standpunt van de bewindvoerder?
3.2
Volgens de bewindvoerder heeft [rechthebbende] weliswaar financiële middelen ontvangen van mevrouw [naam 2] , maar is van een overeenkomst van geldlening tussen [rechthebbende] en [eiseres] B.V. geen sprake. Voor het geval daar wel sprake van is, betwist de bewindvoerder dat aan [rechthebbende] een totaalbedrag van € 103.383,82 ter beschikking is gesteld. Ook betwist de bewindvoerder in dat geval dat de lening opeisbaar is. Verder stelt de bewindvoerder dat de dagvaarding niet voldoet aan artikel 111 Rv.
Wat beslist de rechtbank in deze zaak?
3.3
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat wel sprake is van een opeisbare geldlening van [eiseres] B.V. aan [rechthebbende] van € 103.383,82. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] B.V. dus (grotendeels) toe.
3.4
Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot deze beslissing komt. Daarbij gaat zij waar nodig in op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

Wat moet de rechtbank beoordelen?
4.1
De rechtbank moet in deze zaak kortweg beoordelen of sprake is van een overeenkomst van geldlening (hierna: leningsovereenkomst) tussen [eiseres] B.V. en [rechthebbende] op grond waarvan [rechthebbende] een totaalbedrag van € 103.383,82 heeft geleend en, zo ja, of deze geldlening opeisbaar is. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat, anders dan de bewindvoerder (onder verwijzing naar artikel 111 Rv) lijkt te betogen, [eiseres] B.V. in de dagvaarding haar eis en de gronden daarvan voldoende duidelijk heeft gemaakt.
Is sprake van een overeenkomst van geldlening?
4.2
Van een leningsovereenkomst is sprake als een partij (de uitlener) zich verplicht aan een andere partij (de lener) een geldsom te verstrekken en die andere partij verplicht is aan de uitlener eenzelfde geldsom terug te betalen (artikel 7:129 lid 1 BW).
4.3
[eiseres] B.V. heeft haar stelling dat tussen haar en [rechthebbende] een leningsovereenkomst is gesloten onder meer onderbouwd met de door [rechthebbende] ondertekende schuldbekentenis van 26 januari 2023 (r.o. 2.3). Daarin staat (onder meer):
‘(…)
Om jou als onze schoonzoon en startende ondernemer te helpen heb je een lening van ons ontvangen. Dit is een zakelijke overeenkomst tussen jou, [rechthebbende] , en [eiseres] BV. Op basis van wederzijds vertrouwen gaan we er van uit dat je die af gaat lossen.(…)’
4.4
Daarnaast heeft mevrouw [naam 2] ter zitting namens [eiseres] B.V. toegelicht hoe het geld van [eiseres] B.V. bij [rechthebbende] terecht kwam: [eiseres] B.V. stortte geld op de privérekening van mevrouw [naam 2] , die de gelden vervolgens doorstortte op een aparte rekening waar [rechthebbende] via een bankpas toegang toe had (hierna: de aparte rekening). Om aan te geven hoe deze transacties verliepen, heeft [eiseres] B.V. vooruitlopend op de mondelinge behandeling een aantal bankafschriften overgelegd die dit ondersteunen.
4.5
[rechthebbende] verklaarde op zijn beurt ter zitting dat hij mevrouw [naam 2] meerdere keren om geld heeft gevraagd, dat hij via een bankpas toegang had tot de aparte rekening en dat hij van deze rekening wekelijks bedragen opnam. Ook verklaarde [rechthebbende] dat het de bedoeling was dat hij de ontvangen gelden zou terugbetalen en sprak hij tijdens de mondelinge behandeling zelf over geld dat hij heeft geleend. Partijen zijn het er ook over eens dat [rechthebbende] enkele keren geldbedragen heeft terugbetaald.
4.6
[rechthebbende] betwist dus niet dat aan hem gelden zijn verstrekt en dat hij verplicht is die gelden terug te betalen. Daarmee staat volgens de rechtbank in ieder geval vast dat sprake is van een leningsovereenkomst (zie r.o. 4.2), wat overeenkomt met de inhoud van de schuldbekentenis die [rechthebbende] heeft ondertekend. De bewindvoerder heeft bij de mondelinge behandeling verder niet (voldoende) weersproken dat de gelden die [rechthebbende] ontving afkomstig zijn van [eiseres] B.V., zoals mevrouw [naam 2] ter zitting heeft toegelicht (r.o. 4.4). De rechtbank gaat daar dus van uit.
Is [eiseres] B.V. als uitlener partij bij de leningsovereenkomst?
4.7
De vraag is nog wel of [eiseres] B.V. ook juridisch als uitlener partij is bij de leningsovereenkomst met [rechthebbende] . De bewindvoerder betwist dit namelijk en voert aan dat [rechthebbende] de gelden van mevrouw [naam 2] ontving.
4.8
Of [eiseres] B.V. partij is bij de leningsovereenkomst hangt af van wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [1] Van belang is daarbij onder meer welke hoedanigheid voor [rechthebbende] kenbaar was en in welke context partijen optraden. [2] Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden van na het sluiten van de leningsovereenkomst kunnen hierbij relevant zijn. [3]
4.9
Aan de hand van deze uitgangspunten licht de rechtbank hierna toe waarom zij vindt dat [eiseres] B.V. als uitlener partij is bij de leningsovereenkomst.
4.1
De rechtbank stelt daarbij voorop dat [rechthebbende] op 26 januari 2023 de schuldbekentenis heeft ondertekend, waarin duidelijk staat dat de geldlening een ‘
zakelijke overeenkomst tussen (…) [rechthebbende] en [eiseres] B.V.’ betreft (zie r.o. 2.3). Ter zitting heeft de bewindvoerder de inhoud van de schuldbekentenis niet betwist. Ook [rechthebbende] zelf bevestigde tijdens de mondelinge behandeling dat de schuldbekentenis aangeeft dat het gaat om een geldlening van [eiseres] B.V. aan hem. [rechthebbende] heeft daar zonder protest zijn handtekening onder gezet. Daaruit mocht [eiseres] B.V. (minst genomen) afleiden dat het voor [rechthebbende] kenbaar was dat hij een overeenkomst met [eiseres] B.V. is aangegaan en [rechthebbende] daar ook geen bezwaar tegen had.
4.11
Dat [rechthebbende] de schuldbekentenis achteraf en alleen om fiscale redenen heeft ondertekend, zoals de bewindvoerder aanvoert, maakt dit niet anders. Immers kunnen omstandigheden van na het sluiten van de leningsovereenkomst – als gezegd – net zo goed van belang zijn voor de vraag wie partij is bij een overeenkomst. [4] Voor de inhoud van de schuldbekentenis maakt het verder geen verschil met welk doel deze is opgesteld en ondertekend.
4.12
De schuldbekentenis is ook in lijn met de context waarin partijen optreden. [5] In de schuldbekentenis staat namelijk dat [rechthebbende] de lening mede heeft ontvangen als ‘
startende ondernemer’. Dit heeft [eiseres] B.V. in aanloop naar de mondelinge behandeling extra handen en voeten gegeven door een bedrijfsidee met de titel [bedrijf] te overleggen. Ook heeft [eiseres] B.V. voorafgaand aan de zitting een schriftelijke verklaring overgelegd van de dochter van de heer en mevrouw [naam 2] . Daarin verklaart zij onder meer het volgende:
‘(…) Hij nam deel uit van ons gezin, hij at met ons mee, ging met mijn broertje samen sporten, deed samen met mijn vader een grote tuinklus en ging af en toe mee toen ik bij [eiseres] BV/ [b.v.] ging schoonmaken. Hier kwam hij op het idee om [bedrijf] te beginnen. Een telefoonservice en daarnaast een DHL service punt. Ik heb geholpen met het opzetten van het bedrijfsplan. Zijn broers zijn naar de bedrijfsruimte komen kijken. [eiseres] BV/mijn ouders leenden meerdere bedragen uit zodat Dhr [rechthebbende] kon beginnen met zijn smartphoneservice, dit ging door middel van overboekingen. (…)’.
4.13
De bewindvoerder heeft de inhoud van deze verklaring ter zitting niet (voldoende) betwist. [rechthebbende] gaf ter zitting ook zelf aan dat hij plannen had een onderneming te starten. Hieruit maakt de rechtbank op dat [rechthebbende] wist dat [eiseres] B.V. de onderneming is van de heer en mevrouw [naam 2] en het voor hem ook kenbaar was dat hij de gelden mede in de (zakelijke) context van zijn ondernemersplannen ontving. Dit sluit – als gezegd – aan bij de inhoud van de schuldbekentenis.
4.14
De rechtbank vindt, kortom, dat partijen uit deze omstandigheden (over en weer) hebben afgeleid of mochten afleiden dat [eiseres] B.V. als uitlener partij is bij de leningsovereenkomst met [rechthebbende] . Het enkele feit dat [rechthebbende] de gelden niet rechtsreeks van [eiseres] B.V. maar via mevrouw [naam 2] ontving, weegt hier niet tegenop en brengt de rechtbank niet op andere gedachten.
Heeft [rechthebbende] € 103.383,82 geleend?
4.15
De volgende vraag is of [eiseres] B.V. een bedrag van € 103.383,82 aan [rechthebbende] heeft uitgeleend geleend, zoals zij stelt. [eiseres] B.V. onderbouwt deze stelling met de schuldbekentenis, de specificatie van het bedrag van € 103.383,82 en de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde bankafschriften. De bedragen op de specificatie stemmen volgens [eiseres] B.V. overeen met die bankafschriften.
4.16
De rechtbank vindt dat de bewindvoerder de gestelde hoogte van de geldlening onvoldoende heeft weersproken en gaat dus uit van de juistheid van het bedrag van € 103.383,82. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.17
Hoewel [rechthebbende] tijdens de mondelinge behandeling aangaf dat hij niet weet of de gestelde hoogte van de geldlening klopt, staat tussen partijen vast dat [rechthebbende] wekelijks forse bedragen opnam van de aparte rekening. Ter zitting verklaarde [rechthebbende] zelf dat hij soms € 800,- of € 1.600,- per week opnam van de aparte rekening, maar ook wel eens hogere bedragen van ca. € 6.500,-. De overgelegde bankafschriften bevestigen dit beeld. Zo is daarop te zien dat in de betreffende maanden € 6.619,63, € 4.351,90, € 3.034,85, € 14.001,90, € 6.501,90 en € 9.831,90 van de aparte rekening is afgeschreven. Ook blijkt uit deze bankafschriften dat de bijschrijvingen op de aparte rekening in die maanden overeenkomen met de bedragen op de specificatie bij de schuldbekentenis. Ter zitting gaf de advocaat van de bewindvoerder daarnaast aan dat over een periode van ongeveer 15 maanden gelden aan [rechthebbende] zijn verstrekt.
4.18
Ondanks dat [eiseres] B.V. niet alle bankafschriften van de aparte rekening heeft overgelegd, geven de bedragen die [rechthebbende] opnam van de aparte rekening en het tijdsbestek waarin dit plaatsvond een duidelijke indicatie dat [rechthebbende] het gestelde bedrag heeft ontvangen. Het was aan [rechthebbende] , althans de bewindvoerder, hier voldoende tegenin te brengen. Met zijn verklaringen ter zitting heeft [rechthebbende] de juistheid van het gestelde bedrag echter eerder onderschreven dan in twijfel getrokken.
4.19
Weliswaar heeft de advocaat van de bewindvoerder ter zitting nog aangevoerd dat op de overgelegde bankafschriften een aantal overschrijvingen staat naar de dochter van de heer en mevrouw [naam 2] , maar dat maakt geen verschil. Immers verklaarde [rechthebbende] hierover dat de dochter het geld dat zij opnam van de aparte rekening óók aan hem gaf.
4.2
Kortom, de rechtbank gaat ervan uit dat [rechthebbende] inderdaad een totaalbedrag van € 103.383,82 heeft ontvangen van [eiseres] B.V.
Is de geldlening opeisbaar?
4.21
Nu vaststaat dat sprake is van een geldlening van [eiseres] B.V. aan [rechthebbende] van € 103.383,82, rest de vraag of deze geldlening opeisbaar is. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en licht toe waarom.
4.22
Beide partijen geven in hun processtukken aan dat er geen termijn is overeengekomen voor de terugbetaling van de geldlening. Anders dan de bewindvoerder aanvoert, betekent dit niet dat de terugbetalingstermijn volgens de zogenaamde Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld. De wet schrijft namelijk duidelijk voor dat als geen tijdstip voor terugbetaling is overeengekomen, de lener verplicht is de geleende geldsom terug te betalen binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan (artikel 7:129e BW). Na het verstrijken van deze zes weken is de geldlening dus opeisbaar.
4.23
Uit de correspondentie die [eiseres] B.V. heeft overgelegd maakt de rechtbank op dat [rechthebbende] voor het eerst op 10 augustus 2022 gesommeerd is tot betaling van het volledige bedrag van € 103.383,82 (plus rente). De rechtbank ziet dat als het moment waarop [eiseres] B.V. aan [rechthebbende] heeft medegedeeld de (volledige) geldlening op te eisen. [rechthebbende] had de geldlening dus binnen zes weken na 10 augustus 2022 moeten terugbetalen, wat neerkomt op uiterlijk 22 september 2022. Dat betekent dat de geldlening op 23 september 2022 opeisbaar is geworden en [rechthebbende] vanaf dat moment in verzuim is (artikel 6:83 sub a BW).
4.24
Hieraan doet niet af dat de opeising van de geldlening was ingegeven door de beëindiging van de relatie tussen [rechthebbende] en de dochter van de heer en mevrouw [naam 2] , zoals de bewindvoerder ter zitting nog aanvoerde. Zonder nadere afspraken, die niet zijn gesteld of gebleken, was het namelijk aan [eiseres] B.V. als uitlener om te bepalen wanneer en om welke reden zij de geldlening wilde opeisen.
Wettelijke rente
4.25
[eiseres] B.V. vordert ook wettelijke vertragingsrente over de geldlening vanaf 10 juli 2022. Deze rente is echter pas verschuldigd vanaf het verzuim van [rechthebbende] (artikel 6:119 lid 1 BW). Als gezegd is [rechthebbende] sinds 23 september 2022 in verzuim (r.o. 4.23). De rechtbank wijst de wettelijke rente dan ook toe vanaf 23 september 2022.
Buitengerechtelijke kosten
4.26
Ook heeft [eiseres] B.V. recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nadat de geldlening opeisbaar is geworden heeft [eiseres] B.V. de bewindvoerder van [rechthebbende] bij deurwaardersexploot van 26 januari 2023 gesommeerd de hoofdsom van de geldlening binnen 15 dagen te betalen. Anders dan de bewindvoerder betoogt, is deze aanmaning voldoende om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [6]
4.27
Het gevorderde bedrag van € 1.808,84 (ex BTW) komt overeen met de wettelijke staffel en zal de rechtbank toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding (zoals gevorderd). [eiseres] B.V. vordert ook BTW over de buitengerechtelijke incassokosten, maar dat deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen. [eiseres] B.V. is namelijk een onderneming en heeft niet gesteld dat zij de BTW over de incassokosten niet kan verrekenen.
Proceskosten
4.28
De bewindvoerder krijgt in deze zaak ongelijk. Daarom moet de bewindvoerder de proceskosten van [eiseres] B.V. vergoeden. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] B.V. als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,96
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2,00 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal
9.881,96
4.29
Over de proceskosten is ook wettelijke rente verschuldigd, zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
veroordeelt [gedaagde] B.V. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] B.V. te betalen een bedrag van € 103.383,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2
veroordeelt [gedaagde] B.V. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] B.V. te betalen een bedrag van € 1.808,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
5.3
veroordeelt [gedaagde] B.V. in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] B.V. tot dit vonnis vastgesteld op € 9.881,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4
veroordeelt [gedaagde] B.V. een extra bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de betekeningskosten aan [eiseres] B.V. te betalen als [gedaagde] B.V. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis vervolgens is betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217.
2.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284.
3.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
4.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
5.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284.
6.Zie HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.