ECLI:NL:RBZWB:2024:5106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
22/1505
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding in bezwaar bij parkeerbelasting en de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, maar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslag. De rechtbank behandelt de hoogte van de kostenvergoeding die aan de belanghebbende is toegekend voor de kosten in bezwaar, die aanvankelijk € 132,50 bedroeg. Na het indienen van het beroep heeft de heffingsambtenaar de vergoeding verhoogd naar € 134,50, maar de rechtbank oordeelt dat deze vergoeding niet juist is. De rechtbank past het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 ambtshalve toe en stelt de waarde per punt voor de kostenvergoeding vast op € 624. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 312 voor de kosten in bezwaar, en vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding. Daarnaast wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor de kosten in beroep van € 218,75 en het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende. De rechtbank betreurt de vertraging in de afhandeling van de zaak en benadrukt het belang van rechtseenheid in de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1505
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [naam]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 februari 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag vernietigd en aan belanghebbende een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend voor een bedrag van € 132,50. Vervolgens is belanghebbende in beroep gekomen tegen de hoogte van de vergoeding.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank bij berichten van 27 juni 2024 onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
1.6.
De rechtbank merkt op dat per abuis op 5 juni 2023 brieven met betrekking tot verlenging van de termijn voor het doen van uitspraak zijn verzonden. Met de brieven heeft de rechtbank bedoeld kenbaar te maken dat de afwikkeling van het dossier langer op zich liet wachten. De formele sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden door middel van de berichten zoals hiervoor omschreven.
1.7.
Ook merkt de rechtbank op dat zij het betreurt dat de afwikkeling van het dossier langer heeft geduurd dan wenselijk is.

2.Feiten

2.1.
De bij uitspraak op bezwaar toegekende kostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De heffingsambtenaar heeft aan het indienen van het bezwaarschrift één punt heeft toegekend met een wegingsfactor van 0,5 met een waarde per punt van € 265 [1] , derhalve een vergoeding van € 132,50.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft na het ingestelde beroep aan belanghebbende een ambtshalve correctie van de vergoeding van de proceskosten toegezonden en daarin de toegekende vergoeding verhoogd tot € 134,50.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank neemt in haar overweging mee dat de heffingsambtenaar in beroep heeft erkend dat belanghebbende voor de bezwaarfase recht heeft op een hogere vergoeding voor de gemaakte kosten. Waar aanvankelijk een bedrag van € 132,50 was toegekend, is dit bijgesteld naar € 134,50. Daarbij is de heffingsambtenaar nu wel uitgegaan van de juiste versie van het Besluit proceskosten bestuursrecht, namelijk versie 2022.
3.2.
Ook van belang is het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [2] waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld over de hoogte van de kostenvergoedingen in bezwaar, specifiek punt 1 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft in het bekend worden van dit arrest geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Redengevend is dat de rechtbank geen grond ziet voor het doen herleven van het partijdebat over de hoogte van de vergoeding. De rechtbank past het arrest ambtshalve toe in deze zaak. De waarde per punt voor de kostenvergoeding voor bezwaar moet worden vastgesteld op basis van punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, ofwel € 624.
3.3.
Gelet op het bovenstaande is de uitspraak op bezwaar niet juist en komt deze reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
3.4.
Niet in geschil is dát belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van het bezwaarschrift, dus 1 punt op basis van het Bpb. De resterende vraag is of aan die proceshandeling een wegingsfactor van 1 of van 0,5 moet worden toegekend. De rechtbank volgt hierin de heffingsambtenaar, onder verwijzing naar staande jurisprudentie. [3] Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat daarvan wordt afgeweken. Het belang van rechtseenheid is daarom doorslaggevend. Naar de huidige stand van wetgeving en jurisprudentie heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de kosten in bezwaar van 0,5 maal € 624, dus € 312.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de kosten van het bezwaar.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 218,75. Dit bedrag is de resultante van de toekenning van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25. [4] Een motivering van deze beslissing is niet vereist. [5] Ten overvloede licht de rechtbank toe dat zij het hanteren van de onjuiste versie van het Bpb als een evidente misslag aanmerkt.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding;
  • bekrachtigt de uitspraak op bezwaar voor het overige;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de kosten van bezwaar aan belanghebbende van € 312 onder verrekening van hetgeen reeds is betaald;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de kosten in beroep aan belanghebbende van € 218,75;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • beslist dat, voor zover de (proces)kostenvergoedingen en het griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 24 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Besluit proceskosten bestuursrecht, versie 2021.
2.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage, overweging 1.2.3, onderdeel d (parkeerbelastingzaken).
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage, overweging 1.2.2, onderdeel a (evidente tel- en rekenfouten).
5.Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.