Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir op 3 januari 2022 in Tilburg. Na het opleggen van de boete heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. D. Hoveijn, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de termijn van zes weken voor het indienen van beroep op 19 mei 2022 eindigde, terwijl het beroepschrift pas op 28 mei 2022 was ontvangen. De betrokkene voerde aan dat hij pas na het verstrijken van de termijn had vernomen dat boetes in deze zaak vaak met succes werden aangevochten, wat hem deed besluiten om in beroep te gaan.
De kantonrechter oordeelde echter dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de kantonrechter niet toekwam aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde boete. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.