Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het rijden op het trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op 4 maart 2022 in Tilburg. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. D. Hoveijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de termijn van zes weken voor het indienen van beroep op 19 juli 2022 eindigde, terwijl het beroepschrift pas op 30 juli 2022 was ontvangen. De kantonrechter heeft overwogen dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep rechtvaardigden. Daarom heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.