In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 26 maart 2022. Betrokkene had tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 heeft de kantonrechter de zaak behandeld, waarbij zowel betrokkene als de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het rijden op een trottoir, wat volgens de officier van justitie terecht was. Betrokkene voerde aan dat de verkeerssituatie onduidelijk was en dat hij geen foto had ontvangen waarop te zien was dat hij de overtreding had begaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De kantonrechter heeft de boete daarom gematigd met 25% en het bedrag gewijzigd naar € 112,50. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de kantonrechter droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de redelijke termijn in administratieve procedures.