In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 26 november 2021. De betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. D. Hoveijn, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, vaststond. De betrokkene had in zijn beroepschrift aangevoerd dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie, wat door de zittingsvertegenwoordiger werd betwist. De kantonrechter heeft in eerdere uitspraken over de Nieuwlandstraat in Tilburg geoordeeld dat de bebording en verkeerssituatie in de periode van 10 september 2021 tot 3 november 2021 onvoldoende duidelijk waren, waardoor de boetes die in deze periode waren opgelegd, niet terecht waren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. Daarnaast was er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete verlaagd naar € 84,37 en de beslissing van de officier van justitie vernietigd.