Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op 16 augustus 2021 in Tilburg. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de termijn van zes weken, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 21 april 2022 was verstreken. Het beroepschrift was pas op 30 juni 2022 ontvangen, wat te laat is.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij vanwege privéomstandigheden niet in staat was om tijdig beroep in te stellen, maar heeft dit niet nader onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep rechtvaardigden. Daarom heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen beoordeling van de boete heeft plaatsgevonden. De uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, bijgestaan door griffier K. Verdult, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.