Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan over een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op 3 juli 2021 in Tilburg. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de gemachtigde, mr. I.N.D.J. Rissema, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens een eerdere zitting op 23 september 2022 oordeelde de kantonrechter dat de machtiging van betrokkene niet voldeed aan de vereisten en dat het beroepschrift geen gronden bevatte. Betrokkene kreeg de kans om binnen 14 dagen een correcte machtiging en beroepsgronden in te dienen, maar dit is niet gebeurd. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 is de zaak opnieuw behandeld, maar betrokkene en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De zittingsvertegenwoordiger, mr. D. Hoveijn, verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van een correcte machtiging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet voldaan is aan de eisen van artikel 1.9 van het procesreglement Wahv, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.