Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie die was opgelegd voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 17 november 2021. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.A.G. Voorbach, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de gemachtigde voerde aan dat er niet was voldaan aan de vereisten van het Beleidskader digitale handhaving, zoals het ontbreken van duidelijke scheiding tussen de rijbaan en het voetgangersgebied en het niet ontvangen van een waarschuwingsbrief. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie betwistte deze argumenten en stelde dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat er een schending van de hoorplicht was, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. Daarnaast werd de boete gedeeltelijk gegrond verklaard, en de proceskostenvergoeding werd toegewezen. De kantonrechter benadrukte dat de betrokkene onvoldoende had onderbouwd dat de bevoegdheid van de verbalisant ontbrak, maar dat de boete in het licht van de redelijke termijn van berechting moest worden gematigd.