In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het rijden op een trottoir in Tilburg op 23 april 2022. Na een ongegrond verklaard beroep bij de officier van justitie, heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, aanwezig was, terwijl de betrokkene zelf niet verscheen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, vaststond. De gemachtigde voerde aan dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie en dat de bebording ter plaatse in strijd was met het Beleidskader. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft het beroep inhoudelijk ongegrond verklaard, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht en een overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en de beslissing vernietigd, evenals het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard, met een wijziging van het boetebedrag. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 131,25.