In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir in de Nieuwlandstraat te Tilburg op 8 december 2021. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de gemachtigde van betrokkene aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De gemachtigde voerde aan dat de verkeerssituatie onduidelijk was door de bebording en dat er sprake was van een fuik, waardoor bestuurders gedwongen werden de geslotenverklaring te negeren. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie stelde dat de boete terecht was opgelegd, maar erkende dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter oordeelde dat de boete gedeeltelijk gegrond was, omdat de redelijke termijn was overschreden, en matigde de boete tot € 112,50. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegewezen aan betrokkene. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke verkeerssituaties en de verplichting van de gemeente om aan de voorwaarden van het Beleidskader te voldoen.