ECLI:NL:RBZWB:2024:5297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10268197 \ MB VERZ 23-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het rijden op een trottoir in Tilburg op 8 november 2021. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Lagas. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. D. Hoveijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, inderdaad had plaatsgevonden. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie en dat de bebording ter plaatse in strijd was met het Beleidskader. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en de boete vastgesteld op € 112,50, met een proceskostenvergoeding van € 119,32 voor de betrokkene.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeerssituaties en de noodzaak voor gemeenten om adequate bebording te plaatsen. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot de matiging van de boete. De beslissing kan worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer.: 10268197 \ MB VERZ 23-16
CJIB-nummer: 8062 5422 4600 4433
uitspraakdatum: 25 juni 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 juni 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. D. Hoveijn (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. Namens betrokkene is verschenen de gemachtigde dhr. [naam] . De gemachtigde neemt waar voor mr. M. Lagas. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken) op 8 november 2021 op de Nieuwlandstraat te Tilburg.
De gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie. In de Nieuwlandstraat was ten tijde van de gedraging sprake van een fuik, waardoor er is gehandeld in strijd met het Beleidskader. Ten slotte heeft de gemachtigde verzocht om proceskostenvergoeding.
Ter zitting heeft de gemachtigde namens betrokkene hieraan toegevoegd dat de bebording ter plaatse in strijd is met het Beleidskader. Vooraankondigingsborden dienen te voorkomen dat weggebruikers een fuik inrijden. Normaliter worden in dit soort gevallen aankondigingsborden geplaatst die aangeven dat er een voetgangersgebied volgt over een bepaald aantal meter. Volgens de gemachtigde is het is opvallend dat de gemeente ervoor heeft gekozen om borden te plaatsen die aangeven dat de weg doodlopend is tussen 11 en 6. Ook heeft de verplichte rijrichting ter plaatse voor verwarring gezorgd. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat de gemeente de situatie weer heeft gewijzigd. Daarvoor verwijst hij naar een nieuwsartikel van het Brabants Dagblad van 30 oktober 2023. Om de situatie te verduidelijken is er nieuwe bebording geplaatst. Volgens de gemachtigde geeft de gemeente daarmee toe dat de situatie daarvoor nog steeds onduidelijk was voor de gemiddelde weggebruiker. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat de redelijke termijn is geschonden. Tot slot heeft de gemachtigde om proceskostenvergoeding verzocht.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Nieuwlandstraat te Tilburg is lange tijd punt van discussie geweest vanwege de daar ter plaatse onduidelijke bebording. De kantonrechter heeft daarom in een eerdere uitspraak onderscheid gemaakt tussen drie periodes. Per 3 november 2021 was de bebording ter plaatse voldoende duidelijk waardoor het voor een ieder duidelijk kon zijn dat die straat niet met een voertuig betreden mocht worden. De boete is dus terecht opgelegd. Dat betrokkene de bebording niet heeft gezien komt voor eigen rekening en risico en vormt geen aanleiding om de boete te matigen. Ook in de persoonlijke omstandigheden van betrokkene ziet de zittingsvertegenwoordiger geen aanleiding om de boete te matigen. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de boete met 25% dient te worden gematigd. De zittingsvertegenwoordiger stelt zich primair op het standpunt dat de proceskostenvergoeding dient te worden afgewezen. Subsidiair stelt de zittingsvertegenwoordiger dat de proceskostenvergoeding alleen voor de fase bij de kantonrechter dient te worden toegewezen.

Overwegingen

Inhoudelijk
Gelet op het hoge aantal beroepschriften dat was ingediend tegen het nog veel hogere aantal boetes dat was opgelegd voor het inrijden van de geslotenverklaring op de Nieuwlandstraat in Tilburg, heeft de kantonrechter besloten een zogeheten themazitting te houden op 14 maart 2023. Op deze zitting zijn destijds uitsluitend zaken van de Nieuwlandstraat aan bod gekomen, verdeeld over drie periodes waarin de boetes waren opgelegd. Op grond van de dossiers, de aanvullende stukken en de behandelingen ter terechtzitting van al deze zaken die over de Nieuwlandstraat gingen, heeft de kantonrechter toen het volgende vastgesteld:
“Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft op 24 maart 2020 besloten dat de Nieuwlandstraat ter hoogte van het Radiopleintje, ten zuiden van de Korte Tuinstraat en ten oosten van Heuvelstraat [huisnummer] wordt toegevoegd aan het voetgangersgebied in Tilburg. Dit is neergelegd in het Verkeersbesluit d.d. 19 januari 2021 dat op 27 januari 2021 is gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2021, 3585). De verkeerssituatie ter plaatse werd gewijzigd in die zin dat er een voetgangersgebiedsteken op de weg werd geverfd alsook twee witte strepen. Daarnaast werd een verkeersbord G7 geplaatst voorzien van de tekst: ’11 – 6’. Dit heeft plaatsgevonden vóór 6 april 2021.
Vanaf 6 april 2021 tot en met 26 mei 2021 was er sprake van een gewenningsperiode waarin geen boetes zijn opgelegd. In deze periode zijn bij alle toegangswegen naar de Nieuwlandstraat vooraankondigingsborden geplaatst met de tekst: ‘Doorgaand verkeer Nieuwlandstraat niet mogelijk’. In deze periode zijn (slechts) 153 waarschuwingen verzonden naar overtreders. De vooraankondigingsborden zijn begin juli 2021 weggehaald. In plaats daarvan werd er op 28 juni 2021 bij de entree van het voetgangersgebied, dus op de Nieuwlandstraat, een waarschuwingsbord geplaatst met de tekst: ‘Verboden in te rijden zonder verkeersontheffing tussen 11:00 en 06:00 uur. Boete € 159,00!’. Vanaf 1 juli 2021 is er digitaal gehandhaafd en zijn boetes opgelegd.
In het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden (hierna: Beleidskader) zijn randvoorwaarden en uitgangspunten neergelegd om digitaal te mogen handhaven. Dit beleidskader richt zich in beginsel niet tot de individuele weggebruiker, maar tot gemeenten en andere opsporingsinstanties (zie ECLI:NL:GHARL:2020:2636). Desondanks zijn er in dit Beleidskader meerdere (rand)voorwaarden opgenomen waarop burgers zich in voorkomende gevallen toch kunnen beroepen (zie ECLI:NL:GHARL:2022:7566).
Een van de voorwaarden om digitaal te mogen handhaven is dat “de wegindeling er uitziet als een voetgangersgebied. Hiermee wordt bedoeld dat er geen sprake meer mag zijn van een rijbaan met trottoirs of dat bijvoorbeeld door het soort wegdek niet de indruk gegeven mag worden dat er sprake is van een rijbaan. Er moet ook een voor bestuurders duidelijk herkenbare scheiding zijn tussen de rijbaan en het begin van het voetgangersgebied”.
Deze voorwaarde geeft aan aan welke eisen een voetgangersgebied moet voldoen om te kunnen vaststellen dat de gedraging is verricht, wil de ambtenaar van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen gebruik mogen maken (artikel 3, tweede lid, Wahv).
Een andere voorwaarde luidt: “Voorkomen moet worden dat bestuurders een fuik inrijden en daardoor bijna gedwongen worden de geslotenverklaring te negeren. Om dit te vermijden, moet in dergelijke gevallen een vooraankondiging van de geslotenverklaring worden geplaatst. Bij deze aankondiging heeft een bestuurder de mogelijkheid te keren.”
Deze voorwaarde richt zich niet tot de individuele weggebruiker, maar dit neemt niet weg dat het openbaar ministerie digitale handhaving van een geslotenverklaring slechts toestaat indien aan deze voorwaarde is voldaan en derhalve bij de beoordeling van administratieve beroepen tegen boetes die voortvloeien uit digitale handhaving van de geslotenverklaring ervan uitgaat dat aan deze voorwaarde is voldaan. In zoverre betreft het hier een voorwaarde waarop ook de individuele weggebruiker, op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv, een beroep kan doen. Er is aldus sprake van een beleidsregel met betrekking tot een door de officier van justitie uitgeoefende bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Awb. Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel moet handelen.
Deze voorwaarde geeft dus aan in welke gevallen - hoewel een gedraging is verricht - de ambtenaar geen gebruik moet maken van zijn bevoegdheid tot oplegging van een boete omdat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van een boete niet billijken (artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, Wahv, vergelijk het arrest van het hof van 18 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10691).
Periode 1: juli en augustus 2021
De kantonrechter is van oordeel dat de wegindeling eruitziet als een voetgangersgebied door het op het wegdek aangebrachte voetgangersgebiedsteken, de twee witte strepen op de weg en de bebording (G7). Aan deze randvoorwaarde van het Beleidskader wordt dus voldaan. Dat geldt echter niet voor de randvoorwaarde dat ter plaatse geen sprake mag zijn van een fuik. Uit de foto’s uit die periode zoals die op Google Maps te raadplegen zijn, blijkt dat bestuurders, komende vanaf de Korte Tuinstraat, op een verkeersbord afrijden die een eenrichtingsweg aangeeft naar links. Omdat er daar geen reële mogelijkheid is om te keren nu de Korte Tuinstraat heel smal is, en rechtsaf slaan niet mogelijk is omdat de Nieuwlandstraat eenrichtingsverkeer betreft, worden deze bestuurders feitelijk gedwongen linksaf te slaan verder de Nieuwlandstraat in en zo de geslotenverklaring te negeren. Ter voorkoming van die situatie had een vooraankondiging van de geslotenverklaring moeten worden geplaatst op een plek waar nog gekeerd kon worden. Deze vooraankondiging is er wel geweest in de vorm van borden, maar deze zijn begin juli 2021 weggehaald om pas begin september 2021 terug te keren. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in die periode niet is voldaan aan de randvoorwaarden van het Beleidskader zodat de ambtenaar geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot oplegging van een boete, hoewel de gedraging was verricht. Nu de exacte datum waarop de borden zijn teruggeplaatst niet duidelijk is geworden, gaat de kantonrechter in het voordeel van de bestuurders hierbij zekerheidshalve uit van de datum 10 september 2021. De boetes die in de periode juli tot en met 9 september 2021 zijn opgelegd hadden dan ook niet opgelegd mogen worden en de beroepschriften in deze zaken zullen dan ook alle gegrond worden verklaard.
Periode 2: 10 september tot 3 november 2021
Aangezien de vooraankondigingsborden begin september 2021 zijn teruggeplaatst en daarmee naar het oordeel van de kantonrechter vanaf dat moment wel is voldaan aan het Beleidskader, mocht er vanaf 10 september 2021 digitaal worden gehandhaafd. De boetes die vanaf 10 september 2021 zijn opgelegd zijn in beginsel dan ook terecht opgelegd. Hierbij wordt volledigheidshalve nog opgemerkt dat de tijdsaanduiding ’11 – 6’ voor elke bestuurder voldoende duidelijk moet zijn.
De vraag die de kantonrechter vervolgens moet beantwoorden is of de boetes die vanaf 10 september 2021 zijn opgelegd, ook redelijk zijn gelet op de feiten en omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Uit de behandeling ter zitting is gebleken dat er in die periode veel wegwerkzaamheden waren in het centrum van Tilburg en dat er op veel plaatsen gele borden stonden, wat zorgde voor veel onduidelijkheid bij weggebruikers. Deze onduidelijkheid blijkt ook wel uit de nog steeds grote hoeveelheid boetes die in september en daarna is opgelegd en het gegeven dat er vragen vanuit de gemeenteraad zijn gesteld aan het college van burgemeester en wethouders over de betreffende verkeerssituatie. Naar aanleiding van deze vragen heeft het college bij brief van 1 oktober 2021 aan de gemeenteraad meegedeeld dat zij tot de conclusie komt dat de situatie in de Nieuwlandstraat nog onvoldoende duidelijk is. Het college heeft daarom besloten de wijziging van de weginrichting naar voren te halen om op die manier versneld duidelijkheid te creëren voor de bestuurders die met deze situatie te maken krijgen. De weginrichting van de Nieuwlandstraat is uiteindelijk op 3 november 2021 gewijzigd in die zin dat er een inritconstructie is gecreëerd. Hoewel er dus formeel in de periode van 10 september 2021 tot en met 3 november 2021 werd voldaan aan de voorwaarden van het Beleidskader, was de verkeerssituatie ter plaatse kennelijk voor veel bestuurders nog erg onduidelijk. Gelet hierop vindt de kantonrechter het niet redelijk om voor het inrijden van de geslotenverklaring van de Nieuwlandstraat gedurende deze periode een boete op te leggen. De kantonrechter zal daarom de boetes die in deze periode zijn opgelegd matigen naar nihil.
Periode 3: vanaf 3 november 2021
Aangezien de inritconstructie op 3 november 2021 is gerealiseerd waardoor het naar het oordeel van de kantonrechter zonder twijfel voor eenieder voldoende duidelijk is of in ieder geval moet zijn dat op die plek een voetgangersgebied begint, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de boetes opgelegd vanaf 3 november 2021 te matigen. De beroepschriften die zijn ingediend tegen boetes die vanaf deze datum zijn opgelegd, worden dan ook ongegrond verklaard.”
De kantonrechter verwijst in deze zaak naar het eerdere oordeel van de kantonrechter in de “Nieuwlandstraat-zaken” zoals hierboven weergegeven en neemt dit oordeel over. Dat de gemeente na 3 november 2021 aanleiding zag de situatie verder te verduidelijken staat haar vrij, maar doet niet af aan het oordeel dat de verkeerssituatie op dat moment voor eenieder al voldoende duidelijk moet zijn. De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat een bord dat aangeeft dat de weg doodlopend is tussen 11.00uur en 06.00uur, voor weggebruikers voldoende duidelijkheid biedt. Gelet hierop is het beroep inhoudelijk ongegrond.
Ondanks dat het inhoudelijke beroep van betrokkene niet slaagt, stelt de kantonrechter vast dat de redelijke termijn is overschreden.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 8 december 2021 en is de redelijke termijn dus met ruim 6 maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd.
Proceskostenvergoeding:
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter. Naar het oordeel van de kantonrechter (en zoals is aangegeven door de zittingsvertegenwoordiger) is hier sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht met tien andere zaken die vandaag gelijktijdig door de kantonrechter zijn behandeld.
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend:
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
zitting kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- =
€ 437,50
totaal € 875,00
x factor 1,5: € 1.312,50
delen door 11: € 119,32 per zaak.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 112,50, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 119,32.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. S.E. van Wijk, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: