Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het rijden op een trottoir in Tilburg op 8 november 2021. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Lagas. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. D. Hoveijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, inderdaad had plaatsgevonden. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie en dat de bebording ter plaatse in strijd was met het Beleidskader. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en de boete vastgesteld op € 112,50, met een proceskostenvergoeding van € 119,32 voor de betrokkene.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeerssituaties en de noodzaak voor gemeenten om adequate bebording te plaatsen. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot de matiging van de boete. De beslissing kan worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.