In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir in de Nieuwlandstraat te Tilburg op 18 december 2021. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Lagas. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. D. Hoveijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, vaststond. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie en dat de bebording ter plaatse in strijd was met het Beleidskader. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en de boete vastgesteld op € 112,50, met een proceskostenvergoeding van € 164,06 voor betrokkene.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeerssituaties en bebording, en de kantonrechter heeft in zijn overwegingen ook verwezen naar eerdere uitspraken met betrekking tot de verkeerssituatie in de Nieuwlandstraat. De beslissing is openbaar uitgesproken en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.