In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan betrokkene, een B.V. De boete was opgelegd wegens het rijden op het trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op 9 maart 2022 in de Nieuwlandstraat te Tilburg. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de gemachtigde van betrokkene aanwezig, maar betrokkene zelf was niet aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de gemachtigde voerde aan dat er sprake was van een onduidelijke verkeerssituatie en dat de bebording ter plaatse in strijd was met het Beleidskader. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht en een overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en de beslissing vernietigd. Tevens is de proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeerssituaties en de naleving van de hoorplicht in administratieve procedures.