ECLI:NL:RBZWB:2024:5320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/89
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 4.685 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is, maar niet tot het juiste bedrag is opgelegd. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.380.

De zaak betreft een gebruikte personenauto van het merk Mercedes-Benz, die door belanghebbende in Duitsland is aangeschaft en in Nederland is geregistreerd. De rechtbank heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 149.245, en de handelsinkoopwaarde op € 39.898. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen waardevermindering wegens schade heeft kunnen vaststellen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van schade aan de auto.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil is overschreden, wat leidt tot een immateriële schadevergoeding van € 500 voor belanghebbende. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 2.998 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/89

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.685 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] als waarnemer van de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht maar niet tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.380. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft een uit Duitsland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz GLE 43 AMG 4Matic (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 6 juli 2017 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg. Belanghebbende heeft de auto in Duitsland gekocht voor € 51.700 (inclusief btw).
3.1.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 22 november 2021 aangifte voor de bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde bpm voor de auto € 5.696. Bij de aangifte is een taxatierapport van [taxateur] BV gevoegd (taxatierapport). Volgens het taxatierapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde van de auto respectievelijk € 131.775, € 37.690 en € 19.915. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van XRay van € 38.053. Op dit bedrag heeft de taxateur een bedrag van € 18.138 aan schade in mindering gebracht.
3.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. Volgens DRZ volgt uit het VWE SilverDAT/VIN informatiesysteem dat de auto een netto catalogusprijs heeft van € 144.499 en volgt uit de koerslijst van XRay een waarde voor een gelijksoortige gebruikte auto van € 39.805.
In het rapport van DRZ staat onder meer:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand
van het voertuig)”
3.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de verschuldigde bpm berekend op € 10.379 en heeft daarom de bestreden naheffingsaanslag van € 4.685 aan belanghebbende opgelegd.

Overwegingen

Historische nieuwprijs
4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur bij de bepaling van de verschuldigde bpm van een te lage historische nieuwprijs is uitgegaan. De historische nieuwprijs bedraagt volgens belanghebbende € 149.245 uitgaande van de netto catalogusprijs van DRZ (€ 92.195) en een bruto bpm van € 37.690. De inspecteur is in zijn pleitnota voor de berekening van de verschuldigde bpm ook uitgegaan van een nieuwprijs voor de auto van € 149.245. De rechtbank ziet, mede gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 december 2023 [1] , geen reden om partijen daar niet in te volgen. De rechtbank leidt uit die arresten af dat bij het bepalen van de historische nieuwprijs moet worden uitgegaan van de CO2-uitstoot van de ingevoerde auto en niet van de CO2-uitstoot van de referentieauto. De rechtbank zal daarom uitgaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 149.245.
Koerslijstwaarde auto
4.1.
De inspecteur heeft in beroep een koerslijst van AutotelexPro ingebracht waarin een koerslijstwaarde van de auto van € 46.714 voorkomt. De inspecteur heeft aangegeven dat deze handelsinkoopwaarde beter op die van de auto aansluit, omdat nagenoeg alle opties van de auto zijn geselecteerd. Belanghebbende heeft in reactie daarop een koerslijst van XRay verstrekt waarin de opties van de auto zijn verwerkt. De koerslijstwaarde van XRay bedraagt € 39.898.
4.2.
De rechtbank merkt op dat zowel de koerslijst van AutotelexPro als die van XRay een (totaal)bedrag aan (fabrieks)opties vermeldt van € 32.062. In de koerslijst van AutotelexPro staat een nieuwprijs vermeld van € 145.824 en in die van XRay staat € 149.249. Zoals hiervoor is overwogen bedraagt de nieuwprijs van de auto € 149.249. De rechtbank zal daarom de voor belanghebbende meest voordelige koerslijst, te weten de koerslijst XRay, als uitgangspunt nemen voor bepaling van de handelsinkoopwaarde vóór aftrek van schade.
Waardevermindering wegens schade
4.3.
De inspecteur heeft aangevoerd dat DRZ de door de taxateur van belanghebbende opgegeven schadeposities niet heeft aangetroffen. DRZ heeft daarom geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. Daarnaast weerspreekt de inkoopfactuur dat de auto een schadeverleden heeft.
4.4.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn standpunt over de eerder gestelde ondeskundigheid van de taxateur van DRZ ingetrokken.
4.5.
De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [2]
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de waardevermindering wegens schade van € 18.138 niet aannemelijk heeft gemaakt. De inspecteur heeft grotere foto’s van de auto, zoals die door DRZ zijn genomen ten tijde van de schouwing van de auto, overgelegd. De rechtbank constateert dat de inspecteur terecht heeft opgemerkt dat er geen sprake is van een beschadiging aan de rechter koplamp van de auto ([fotonummer]). Op de grotere foto’s van DRZ is geen schade aan zowel de rechter- als linker koplamp te zien. Ook maakt belanghebbende niet aannemelijk dat sprake is van een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto. In de koopovereenkomst (bijlage bij de inkoopfactuur) staat immers ‘
Dem Verkaüfer sind auf andere Weise Unfallschäden bekannt: nein’. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een waardevermindering van de auto wegens schade(verleden).
Slotsom
4.7.
De rechtbank komt tot een oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 4.380. De verschuldigde bpm is als volgt berekend:
Historische nieuwprijs
149.245
Bruto bpm (A)
37.69
Handelsinkoopwaarde
39.898
Afschrijvingspercentage (B)
73,27%
Verschuldigde bpm (100% minus B)* A
10.074
De naheffingsaanslag moet daarom verminderd met € 305 (€ 10.074 minus € 10.379 (zie 3.3)) tot € 4.380.
Kostenvergoeding koerslijst
4.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur de kosten die hij heeft moeten maken voor het inbrengen van een nieuwe koerslijst van XRay van € 99,50 (exclusief btw) aan hem dient te vergoeden. De rechtbank wijst dit verzoek af. De koerslijst bij de aangifte bevatte niet de opties van de auto zoals deze door DRZ is geconstateerd. Het is aan belanghebbende om een juiste koerslijst in te brengen om de door hem verschuldigde bpm te kunnen bepalen.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.9.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 19 april 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 31 juli 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 4 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 10 maanden heeft geduurd en daarmee 4 maanden te lang, komt alle ISV voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 4.380. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [3] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.380;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 31 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en
3.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:1060.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.