In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had eerder een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.078, welke later werd verminderd tot € 3.440 na gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de uitspraak op bezwaar van 6 december 2022, waarin de inspecteur de naheffingsaanslag had verminderd en een kostenvergoeding had toegekend.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag verder moet worden verminderd tot € 2.061. Dit oordeel is gebaseerd op de beoordeling van de CO2-uitstoot van de auto, die door de inspecteur op 213 gr/km was vastgesteld, terwijl belanghebbende betoogde dat de uitstoot 169 gr/km was. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de hogere CO2-uitstoot, maar dat de inspecteur in zijn eerdere uitspraak op bezwaar een toezegging heeft gedaan over de afschrijving die niet meer kan worden teruggedraaid. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de naheffingsaanslag verder moet worden verlaagd.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade aan belanghebbende. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden, met een totale vergoeding van € 1.750 voor de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.