In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan de betrokkene voor het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig op de Nieuwe Prinsenkade te Breda op 30 juni 2022. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong van Skandara B.V., had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de eerdere beslissing had vernietigd. Tijdens de zitting op 7 juni 2024 waren de betrokkene en de gemachtigde niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig om het standpunt van de officier van justitie te verdedigen.
De kantonrechter overwoog dat de gemachtigde in zijn beroepschrift had aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte samenhang had aangenomen bij de proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger betoogde echter dat de beroepschriften van de gemachtigde identieke standaardverweren bevatten, wat duidt op samenhangende zaken. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van samenhangende zaken, zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, en dat er geen aparte inspanning was geleverd in deze zaak. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de inhoudelijke verschillen in beroepschriften en de criteria voor samenhangende zaken in het bestuursrecht. De kantonrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.