In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van een voertuig op een verboden plek, specifiek op de Chassé Promenade te Breda op 9 december 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong van Skandara B.V., heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de eerdere beschikking had vernietigd. Tijdens de zitting op 7 juni 2024 zijn de betrokkene en de gemachtigde niet verschenen, terwijl de zittingsvertegenwoordiger, mr. I.M.E. van der Meijden, wel aanwezig was.
De gemachtigde heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte samenhang heeft aangenomen bij de proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter betoogd dat de beroepschriften van de gemachtigde identieke standaardverweren bevatten, wat duidt op samenhangende zaken. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarin wordt gesteld dat samenhangende zaken zijn gedefinieerd als bezwaren die gelijktijdig zijn behandeld en waarbij rechtsbijstand door dezelfde persoon is verleend.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er sprake is van samenhangende zaken en dat er geen aparte inspanning is geleverd in deze zaak. Daarom heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.