ECLI:NL:RBZWB:2024:5391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/986 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep om openbaarmaking van documenten door de gemeente Tilburg

Op 5 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had op 29 maart 2022 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de kosten en opbrengsten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 2016 tot en met 2022. Het college heeft op 3 augustus 2022 een deel van de documenten openbaar gemaakt, maar eiser maakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat het college voldoende had aangetoond dat het de relevante documenten had verstrekt en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er meer documenten onder het college berustten. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar droeg het college op om het griffierecht aan eiser te vergoeden. Het verzoek om wettelijke rente werd afgewezen, omdat het college had aangegeven het griffierecht te vergoeden zonder problemen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, aangezien eiser geen rechtsbijstand had ingeschakeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/986 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] (NB), eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn verzoek om openbaarmaking van stukken van 29 maart 2022.
In het besluit van 3 augustus 2022 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser toegewezen en diverse stukken openbaar gemaakt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 1 februari 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
In het besluit van 3 april 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat er meer documenten zijn die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Deze documenten zijn openbaar gemaakt. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
Bij brieven van 19 april 2023 en 7 augustus 2023 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om het beroep in te trekken of nadere gronden in te dienen tegen het bestreden besluit.
Eiser heeft bij brief van 1 november 2023 de rechtbank laten weten het beroep niet in te willen trekken. Daarnaast heeft hij nadere gronden ingediend tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college, mr. G. Dellevoet deelgenomen. Eiser is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser over zijn aanvraag om openbaarmaking van de stukken onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Feiten
1.1.
Op 29 maart 2022 heeft eiser het college verzocht om openbaarmaking van stukken die betrekking hebben op de kosten en opbrengsten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting betreffende de jaren 2016 tot en met 2022.
1.2.
In het besluit van 3 augustus 2022 heeft het college het verzoek toegewezen en verschillende stukken openbaar gemaakt en aan eiser toegestuurd, te weten:
- een Excel-bestand waarin de realisatie van de jaren 2018 tot en met 2021 is weergegeven;
- drie Excel-bestanden met de begroting van het aantal uren van de afdeling Ruimtelijke
Uitvoering voor de jaren 2020, 2021 en 2022;
- drie PDF-bestanden met de facturen van P1 over de jaren 2019, 2020 en 2021.
Het college geeft aan dat de kostprijs voor de jaren 2020, 2021 en 2022 is opgenomen in de jaarlijks geactualiseerde ‘Verordening op heffing en invordering parkeerbelasting’ van de gemeente Tilburg. De stukken en gegevens van de voorgaande jaren heeft eiser volgens het college al ontvangen naar aanleiding van een eerder verzoek om openbaarmaking van
22 mei 2019.
1.3.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.4.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog de facturen van P1 voor de maanden januari en februari 2022 openbaar gemaakt. De facturen van P1 voor de maanden november en december 2018 waren per abuis niet eerder aan eiser toegestuurd. Het college heeft nader toegelicht dat op de facturen van P1 gedeeltes zijn weggelakt op grond van artikel 5.1 van de Woo. [1] Voor het overige is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar en het griffierecht
3.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gegaan. Partijen zijn het er over eens dat de beslistermijn voor een besluit op bezwaar was verstreken voordat eiser op 1 februari 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar voldoet aan de vereisten in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
3.2.
Het college heeft op 3 april 2022 alsnog op het bezwaar beslist. Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegezegd dat het college het griffierecht zal vergoeden omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
3.4.
Eiser heeft verzocht om het college te veroordelen in het vergoeden van de wettelijke rente van het griffierecht, omdat hij in de eerdere procedure lang heeft moeten wachten op de betaling van het griffierecht.
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek om toekenning van de wettelijke rente over het griffierecht af. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat er na de uitspraak van de rechtbank van 18 april 2023 [2] bij eiser is verzocht zijn rekeningnummer aan het college door te geven, zodat het griffierecht in die procedure aan eiser vergoed kon worden. Dit heeft enige tijd op zich laten wachten, doordat eiser niet tijdig zijn gegevens zou hebben doorgegeven. Het college beschikt echter op dit moment over de gegevens van eiser, waardoor het griffierecht zonder problemen kan worden over gemaakt. De rechtbank heeft er daarom vertrouwen in dat het college binnen vier weken na de datum waarop deze uitspraak wordt gedaan, het griffierecht aan eiser zal vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de wettelijke rente over het griffierecht toe te kennen.
Beoordelingskader
4. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) [3] , zoals gewijzigd in de Wijzigingswet Woo in werking getreden. [4] Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluit op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken, met inachtneming van die bepalingen moeten worden genomen. [5] Het bestreden besluit dat in deze zaak voorligt is genomen na 1 mei 2022. Daarom is de rechtbank van oordeel dat deze zaak dient te worden beoordeeld op grond van het recht dat gold ten tijde van het bestreden besluit, namelijk de Woo. [6]
Had het beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard?
5.1.
Het college is van mening dat het beroep niet-ontvankelijk had moeten worden
verklaard, omdat eiser, ondanks diverse verzoeken daartoe, niet tijdig de gronden van beroep heeft ingediend. Daarbij is eiser in de brieven van de rechtbank gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard als de gronden niet tijdig zouden worden ingediend.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser na ontvangst van het bestreden besluit in de gelegenheid is gesteld zijn beroep in te trekken of nadere gronden tegen het bestreden besluit in te dienen. Bij brief van 19 april 2023 is eiser daartoe in de gelegenheid gesteld. Nu niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat eiser deze brief heeft ontvangen, heeft de rechtbank deze brief op 7 augustus 2023 nogmaals, aangetekend, naar eiser verzonden. Op 27 oktober 2023 is tijdens een telefoongesprek door de rechtbank aan eiser de gelegenheid gegeven om alsnog de aanvullende beroepsgronden in te dienen. Eiser heeft de aanvullende beroepsgronden daarna op 7 november 2023 ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij gelet hierop eiser niet niet-ontvankelijk kan verklaren wegens het te laat indienen van de beroepsgronden.
Is eiser in de bezwaarprocedure ten onrechte niet gehoord?
6.1.
Eiser is van mening dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
6.2.
Het college stelt dat in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift van eiser van 16 september 2022 eiser in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Eiser heeft echter van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Daarom heeft het college afgezien van het houden van een hoorzitting.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat in de brief van 16 september 2022 door het college de ontvangst van het bezwaarschrift is bevestigd. Het college verzoekt eiser om aan te geven of hij hoorzitting wenst en of hij deze digitaal of fysiek zou willen laten plaatsvinden. Eiser is in de gelegenheid gesteld om dit voor 30 september 2022 aan te geven. Daarbij heeft het college aangegeven dat zij, als ze geen reactie zouden ontvangen er van uit zouden gaan dat eiser niet gehoord wilde worden. Nu eiser niet (tijdig) heeft aangegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van ten onrechte niet horen. Het college heeft niet in strijd met artikel 7:2 van de Awb gehandeld.
Heeft het college de begrotingscijfers van 2022 openbaar gemaakt?
7.1.
Eiser merkt op dat hij heeft gevraagd om begrotingscijfers van 2022, maar dat hij deze niet heeft ontvangen.
7.2.
Het college stelt dat zij de begrotingscijfers van 2022 wel heeft verstrekt. Zij hebben de gegevens openbaar gemaakt bij het Excel-bestand ‘Urenbegroting RUV 2022 (def).xlsx’ dat uit meerdere tabbladen bestaat. Dit bestand maakt ook deel uit van het besluit van 3 augustus 2022.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat het college de gevraagde begrotingscijfers van 2022 heeft verstrekt aan eiser. De urenbegroting is, zoals het college terecht in het verweerschrift opmerkt, immers opgenomen in het Excel-bestand ‘Urenbegroting RUV 2022 (def).xlxs’. De beroepsgrond van eiser is naar oordeel van de rechtbank feitelijk onjuist en kan derhalve om die reden niet slagen.
Heeft het college alle gevraagde informatie openbaar gemaakt?
8.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het onaannemelijk is er niet meer informatie
openbaar gemaakt kon worden. Zoals gesteld heeft het college in de Excel-bestanden de raming en kosten inzichtelijk gemaakt. Aan deze raming en kosten moeten volgens eiser stukken ten grondslag liggen en moet duidelijk zijn waar deze cijfers vandaan komen. het college heeft dan ook niet alle informatie openbaar gemaakt.
Daarnaast betwist eiser de juistheid van de openbaar gemaakte stukken. Zo stelt eiser de inhoudelijke onderbouwing van de kostprijsberekening ter discussie waarbij hij opmerkt dat bepaalde bedragen onvoldoende zijn gespecificeerd. Ook stelt eiser dat de gegevens die hij naar aanleiding van het Woo-verzoek heeft ontvangen afwijken van de bedragen die in de Excel-bestanden zijn opgenomen.
8.2.
Het college stelt dat zij in het bestreden besluit al uitvoerig hebben toegelicht waarom zij niet over meer documenten beschikken. Dit zit hem onder meer in de wijze waarop het college de interne kosten doorberekend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek, toch over andere documenten zouden beschikken dan de documenten die openbaar zijn gemaakt.
Ten aanzien van de inhoudelijke standpunten die eiser naar voren heeft gebracht stelt het college dat in deze procedure enkel ter discussie kan staan of het college, behoudens eventuele weigeringsgronden, alle beschikbare documenten die onder de reikwijdte van het Woo-verzoek vallen openbaar heeft gemaakt. De juistheid van de openbaar gemaakte documenten kan niet ter discussie staan.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat, zoals eerder in de uitspraak van 18 april 2023 [7] is overwogen, uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat het document toch onder het bestuursorgaan berust. [8] Dit betekent dat eiser aannemelijk moet maken dat het college over de gevraagde documenten beschikt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook nu op geloofwaardige wijze betwist dat de door eiser gevraagde informatie onder hem berust. Het college heeft, zoals de rechtbank eerder ook heeft geoordeeld, voldoende uiteen gezet dat de incassokosten door de gemeente zelf werden verwerkt en dat dit interne kosten zijn waarvan geen facturen bestaan. Nu eiser en het college geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank van 18 april 2023, is de rechtbank van oordeel dat dat oordeel nog steeds van toepassing is, zeker nu het hier gaat om eenzelfde situatie. Eiser heeft in zijn beroepsgronden of ter zitting niet uiteengezet waarom de rechtbank nu anders zou moeten oordelen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank van 18 april 2023 geldt eveneens tegen de gronden die zien op de juistheid van de inhoud van de openbaar gemaakte documenten. De inhoudelijke discussie over de kostprijsberekening kan in deze procedure betreffende het Woo-verzoek niet aan de orde worden gesteld. Het beroep van eiser kan derhalve niet slagen.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Omdat eiser beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit en het college op dat moment ook nog geen besluit had genomen, dient het college het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Het verzoek om wettelijke rente wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat naar oordeel van de rechtbank geen aanleiding. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook is verder niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag
niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 april 2023 ongegrond;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • wijst af het verzoek om het college op voorhand te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 5 augustus 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 7:2
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Wet open overheid
Artikel 1.1.
Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 5.1.
1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(…)
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen
vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. de bescherming van andere dan in het eerste lid, onderdeel c, genoemde
concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens;
(…)
(…)
5. In uitzonderlijke gevallen kan openbaarmaking van andere informatie dan milieu-informatie voorts achterwege blijven indien openbaarmaking onevenredige benadeling toebrengt aan een ander belang dan genoemd in het eerste of tweede lid en het algemeen belang van openbaarheid niet tegen deze benadeling opweegt. (…)

Voetnoten

1.Namen van medewerkers van P1 zijn weggelakt op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo en concurrentiegevoelige gegevens van P1 zijn weggelakt op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder f, van de Woo.
2.De rechtbank heeft op die datum uitspraak gedaan in een vergelijkbare beroepzaak over het verzoek om openbaarmaking van eiser van 22 mei 2019 over de jaren 2016 tot en met 2019, zaaknummer 22/722, ECLI:NL:RBZWB:2023:2657.
5.ABRvS 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
6.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3745.
7.Rb. Zeeland-West-Brabant 18 april 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2657.
8.ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:781 en ABRvS 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2836