ECLI:NL:RBZWB:2024:5543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
10785185 CV EXPL 23-3815 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overeenkomst en volmachtverlening tussen partijen in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de vraag of er een overeenkomst bestaat tussen partijen en of [gedaagde] gebonden is aan deze overeenkomst op basis van een schijn van volmachtverlening door [naam], die als onafhankelijk adviseur voor [gedaagde] werkzaam is.

[eiser] vordert betaling van vijf facturen ter waarde van € 3.572,53, die zijn verzonden aan [gedaagde]. [gedaagde] betwist echter dat er een overeenkomst is gesloten en stelt dat [naam] niet bevoegd was om namens hen te handelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam] geen volmacht had om de overeenkomst te sluiten en dat [gedaagde] niet gebonden is aan de vordering van [eiser].

De rechter concludeert dat de feiten en omstandigheden die door [eiser] zijn aangevoerd, onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een schijn van volmachtverlening. De communicatie vond voornamelijk plaats via [naam] en de facturen zijn niet op de juiste wijze aan [gedaagde] gepresenteerd. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10785185 \ CV EXPL 23-3815
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. P. de Haan,
tegen
B.V. [gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. L. van Meeteren, werkzaam ten kantore van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2024
- de brief van 23 april 2024 met productie 3 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 6 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
a. [eiser] is een onderneming die zich richt op het ondersteunen van afnemers en/of leveranciers bij de aankoop en/of verkoop van diensten en/of goederen met name door het werven van leads tot administratieve ondersteuning.
b. [gedaagde] is een loodgieters- en installatiebedrijf die onder meer zonnepanelen installeert.
c. [naam] (hierna: [naam] ) is eigenaar van de [eenmanszaak] en tevens werkzaam als onafhankelijk adviseur bij [gedaagde], dat wil zeggen dat hij ‘leads’, contactgegevens van potentiële klanten voor zonnepanelen, van [gedaagde] ontvangt. [naam] laat dan via [bedrijf], een ander installatiebedrijf, zonnepanelen installeren, waarna [gedaagde] een vergoeding ontvangt voor het leveren van de lead.
d. In april 2023 heeft een digitaal gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van [eiser] en [naam] . Na dit gesprek heeft [eiser] de verplichting op zich genomen om leads aan te leveren voor levering van zonnepanelen tegen betaling van € 27,50 per lead, waarbij incorrecte leads gereclameerd kunnen worden.
e. [eiser] heeft vijf facturen gericht aan [gedaagde], totaalbedrag € 3.572,53, verzonden aan het e-mailadres van [naam] . De automatische incasso vanaf de bankrekening van [eenmanszaak] , de eenmanszaak van [naam] , is steeds niet geslaagd.
f. Op 20 juni 2023 heeft een incassogemachtigde in opdracht van [eiser] [gedaagde] aangemaand tot betaling van de vijf facturen, vermeerderd met rente en incassokosten.
g. In zijn e-mailbericht van 26 oktober 2023 schrijft [naam] aan de incassogemachtigde van [eiser], voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)Ik zou graag vanuit [eiser] een verklaring ontvangen (dit heb ik al eerder in een gesprek aangegeven) hoe [gedaagde] [plaats 2] (mijn opdrachtgever waarvoor ik als onafhankelijk Duurzaamheidsadviseur op ZZP basis werkzaam ben) in deze klucht terecht is gekomen.
Ik weet dat ik voor de account manager van [eiser] zijn eerste klant was, dat hij het ook allemaal niet exact wist. Ik heb duidelijk aangegeven in dat gesprek op welke basis ik werkzaam was en waar de facturen naar gezonden moesten worden.
[eenmanszaak]
[adres]
[postcode] [plaats 3]
Dit heb naderhand nogmaals telefonisch en via mail aangegeven nadat facturen (nadat ze eerst wel naar [eenmanszaak] waren gemaild) naar [gedaagde] [plaats 2] waren gestuurd dat de opdracht niet vanuit [gedaagde] maar vanuit mij ( [eenmanszaak] ) is aangegaan.(…)”
h. In zijn e-mailbericht van 7 november 2023 schrijft [naam] aan de incassogemachtigde van [eiser], voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)Mijn vraag is nogmaals, de afspraak met [eiser] is gemaakt met ondergetekende NIET met [gedaagde] [plaats 2]. Dit heb ik inmiddels al meerdere keren aan u en bij [eiser] aangegeven.
[eiser] heeft in juni al aangegeven dat ze een fout hebben gemaakt door factuur / incasso richting [gedaagde] [plaats 2] te versturen Ipv naar [eenmanszaak] ( [adres] te [plaats 3] ) waarmee de afspraak is gemaakt.
[eiser] heeft dit aangepast en telefonisch hiervoor excuses gemaakt.
Kan u mij aangeven hoe het dan alsnog mogelijk is dat [gedaagde] [plaats 2] die geen partij is in de afspraak tussen ondergetekende en [eiser] noch toestemming heeft gegeven tot opdracht als gedaagde partij blijft?(…)”
i. In zijn e-mailbericht van 14 november 2023 schrijft [naam] aan [gedaagde], voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)We hebben aangegeven dat ik als Onafhankelijk Duurzaamheidsadviseur werk voor [gedaagde] [plaats 2] en dat we een samenwerking hadden met [bedrijf] om de installaties uit te laten voeren. Expliciet aangegeven dat ik NIET in dienst was van [gedaagde], noch enige bevoegdheid had om vanuit de hoedanigheid van [gedaagde] afspraken te maken.
Dat alle facturen naar [eenmanszaak] , [adres] , [postcode] te [plaats 3] verstuurd moesten worden en dat ik toestemming gaf voor automatische incasso (onder de voorwaarden dat gemaakte afspraken qua kwaliteit nageleefd werden door [eiser]) vanaf mijn KNAB bankrekening (wat ze ook hebben uitgevoerd)(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.572,53, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiser] dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde]. Op basis van deze overeenkomst heeft [eiser] in april en mei 2023 leads aangeleverd bij [gedaagde]. [gedaagde] weigert echter de vijf facturen, waarvan de hoofdsom in totaal
€ 3.572,53 bedraagt, te voldoen. [gedaagde] heeft nimmer geprotesteerd tegen de tenaamstelling van de facturen. Volgens [eiser] heeft [naam] namens [gedaagde] gehandeld. [eiser] heeft erop vertrouwd dat [naam] bevoegd was om namens [gedaagde] te handelen. [eiser] heeft een advertentie geplaatst. [naam] heeft namens [gedaagde] op de advertentie gereageerd. Daarna is telefonisch de samenwerking besproken en heeft een digitale rondleiding plaatsgevonden. Vervolgens is de bedrijfspagina met het bedrijfslogo van [gedaagde] ingericht. Alle communicatie is per e-mail en via de bedrijfspagina verlopen met [naam] , maar [eiser] is er steeds van uitgegaan dat [naam] namens [gedaagde] handelde. [gedaagde] heeft bovendien mogelijk wel van de leads geprofiteerd, zodat zij betaling verschuldigd is, aldus [eiser].
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert als verweer aan dat [eiser] de verkeerde (rechts)persoon heeft gedagvaard. [gedaagde] betwist dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [eiser]. Dit wordt door [eiser] niet onderbouwd. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een overeenkomst gesloten met [naam] , handelend namens [eenmanszaak] (eenmanszaak) en niet voor [gedaagde] [plaats 2]. [naam] heeft zelf ook verklaard dat hij degene is die een overeenkomst heeft gesloten met [eiser], en niet [gedaagde]. [naam] is een onafhankelijk adviseur die [gedaagde] inleent voor verkoopactiviteiten. Hij is niet bevoegd om namens [gedaagde] inkopen te doen. Er is geen toereikende volmacht aan [naam] verstrekt om een overeenkomst met [eiser] te sluiten. Van een schijn van volmachtverlening is ook geen sprake. Bovendien heeft [gedaagde] geen leads ontvangen van [eiser]. [gedaagde] heeft de facturen pas bij dagvaarding ontvangen, nadat de automatische incasso vanaf de bankrekening van [naam] niet lukte. Toch heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard. De vordering dient daarom te worden afgewezen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak moet beoordeeld worden of er een overeenkomst bestaat tussen [eiser] en [gedaagde]. Daarbij gaat het vooral om de vraag of [eiser] mocht afgaan op een schijn van volmachtverlening door [naam] en of [gedaagde] op basis daarvan aan de overeenkomst met [eiser] gebonden is en dus de facturen dient te betalen. Het staat namelijk vast dat [naam] niet bevoegd was om namens [gedaagde] te handelen en geen volmacht had om de overeenkomst namens [gedaagde] te sluiten. In de wet staat echter dat onder bepaalde omstandigheden een partij, in dit geval [gedaagde], tegenover een wederpartij, in dit geval [eiser], toch gebonden kan zijn als er geen toereikende volmacht is [1] . [eiser] moet daarvoor stellen:
a. feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat zij redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Deze feiten en omstandigheden moeten verklaringen of gedragingen van [gedaagde] zelf zijn of voor risico van [gedaagde] komen [2] . En:
b. dat zij op grond van die feiten en omstandigheden bij het sluiten van de overeenkomst daadwerkelijk heeft aangenomen dat een toereikende volmacht was verleend.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] genoemde feiten en omstandigheden geen schijn van volmachtverlening opleveren. De stellingen van [eiser] dat [naam] op hun website de aanmelding op naam van [gedaagde] heeft gedaan en dat de bedrijfspagina die samen met [naam] digitaal is ingericht het logo van [gedaagde] heeft, zijn door [gedaagde] betwist en door [eiser] niet onderbouwd. Dat komt dus niet vast te staan. Door het gebrek aan onderbouwing kan ook niet worden beoordeeld of dit omstandigheden zijn die voor risico van [gedaagde] zouden moeten komen. Gebleken is verder dat alle communicatie via [naam] heeft plaatsgevonden. De bevestiging van de overeenkomst is per e-mail naar [naam] toegezonden op een niet aan [gedaagde] verbonden e-mailadres. De communicatie vond digitaal plaats via het platform, kennelijk met de inloggegevens van [naam] . Er werd een machtiging tot automatische incasso afgegeven vanaf de bankrekening van [naam] , niet van [gedaagde]. [eiser] heeft hiermee onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij door toedoen van [gedaagde] of omstandigheden voor risico van [gedaagde] gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op een toereikende volmacht van [naam] .
De omstandigheden van na het sluiten van de overeenkomst maken dit niet anders. De facturen zijn weliswaar gericht aan [gedaagde], maar per e-mail aan [naam] toegezonden. Nergens uit blijkt dat [gedaagde] deze facturen heeft gezien, zodat zij daar ook niet tegen heeft kunnen protesteren. Daarnaast blijkt uit de overgelegde e-mailberichten van oktober 2023 en november 2023 dat [naam] zelf aangeeft dat [gedaagde] geen partij is bij de overeenkomst met [eiser] maar dat hij dat zelf is en dat de facturen naar zijn bedrijf toegezonden moeten worden.
De conclusie is dan ook dat [eiser] geen beroep kan doen op schijn van volmachtverlening.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangeboden om te bewijzen dat [gedaagde] mogelijk van de aangeleverde leads heeft geprofiteerd, wat [gedaagde] betwist. Dit aanbod wordt gepasseerd. [eiser] heeft die stelling onvoldoende gespecificeerd en had deze al eerder in de procedure met stukken moeten onderbouwen. Het bewijsaanbod doet ook niet ter zake. [eiser] heeft namelijk aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een betalingsverplichting heeft op grond van de overeenkomst en het enkele profiteren van leads brengt geen overeenkomst tot stand.
4.4.
Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat [gedaagde] niet is gebonden aan de overeenkomst, zodat de vordering van [eiser] tot betaling van de facturen wordt afgewezen.
4.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 542,00 (2,00 punten x
€ 271,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 542,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3:61 lid 2 Burgerlijk Wetboek
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Hoge Raad van 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 en van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142