ECLI:NL:RBZWB:2024:5550

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23/9989 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering wegens benadelingshandeling door ontslagname tijdens ziekte

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft met het besluit van 15 augustus 2023 geweigerd aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen, omdat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd door een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen terwijl hij ziek was. Eiser heeft op 1 mei 2023 ontslag genomen, wat volgens het UWV betekent dat hij zijn recht op loondoorbetaling tijdens ziekte heeft prijsgegeven. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ZW-uitkering blijvend geheel heeft geweigerd per 1 mei 2023. Eiser heeft aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een medische oorzaak voor zijn ziekte, maar de rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser gewogen, maar komt tot de conclusie dat er geen dringende redenen zijn om van het opleggen van een maatregel af te zien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 augustus 2024 en biedt inzicht in de toepassing van artikel 45 van de ZW, waarin wordt beschreven onder welke omstandigheden een uitkering kan worden geweigerd. De rechtbank benadrukt dat de maatregel alleen kan worden opgelegd als de benadelingshandeling aan de eiser kan worden toegerekend, en dat er geen sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9989

uitspraak van 19 augustus 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Almere), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 15 augustus 2023 (primair besluit) geweigerd aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 19 september 2023 is het bezwaar van eiser, met een wijziging van de motivering, ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en drs. [naam 1] namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het bestreden besluit gaat over de weigering van een uitkering op grond van de ZW. Het UWV heeft besloten om het recht op uitkering blijvend geheel te weigeren omdat eiser volgens het UWV een benadelingshandeling heeft gepleegd. Eiser heeft een vaststellingsovereenkomst ondertekend terwijl hij ziek was. Daarmee heeft eiser volgens het UWV het recht op loondoorbetaling gedurende zijn arbeidsongeschiktheid prijsgegeven.
De rechtbank zal beoordelen of het standpunt van het UWV dat eiser de maatregel van blijvend gehele weigering van de ZW-uitkering moet worden opgelegd juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht een maatregel heeft opgelegd en de ZW-uitkering blijvend geheel heeft geweigerd per 1 mei 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft per 1 mei 2023 ontslag genomen. Het einde van zijn dienstverband is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
Eiser heeft op 3 augustus 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd per 1 mei 2023.
Met het besluit van 8 augustus 2023 heeft het UWV de WW-aanvraag van eiser afgewezen. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser bij zijn aanvraag heeft aangegeven ziek te zijn en daardoor niet beschikbaar te zijn voor werk.
Op 8 augustus 2023 heeft eiser zich ziek gemeld bij het UWV per 1 juni 2023.
Met het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om eiser een ZW-uitkering toe te kennen, omdat eisers eerste ziektedag (1 juni 2023) niet binnen vier weken na het einde van zijn dienstverband ligt en hij daarom niet meer onder de nawerking van de verzekeringsplicht valt.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat zijn eerste ziektedag 1 mei 2023 moet zijn.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft de eerste ziektedag in bezwaar vastgesteld op 1 mei 2023. Omdat eiser zelf ontslag heeft genomen zonder dat hiertoe een medische noodzaak bestond, heeft eiser het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte door de werkgever prijsgegeven. Met het bestreden besluit heeft het UWV daarom de weigering van de ZW-uitkering gehandhaafd.
Standpunt eiser
5. Eiser voert aan dat er wel degelijk sprake is van een medische oorzaak. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser informatie van huisarts [naam 2] en praktijkondersteuner ggz (POH ggz) [naam 3] van 3 augustus 2023 en 9 januari 2024 ingediend. Eiser geeft daarnaast aan dat er geen verder onderzoek is gedaan door een onafhankelijk arts van het UWV.
Was er sprake van benadeling?
6. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden [1] . Hiermee is immers een einde gekomen aan de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever ter vervanging waarvan nu ziekengeld wordt gevraagd. Zodoende doet een werknemer onnodig een beroep op de ZW.
6.1
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij een dienstverband voor onbepaalde tijd had. Vast staat dat eiser per 1 mei ongeschikt was voor zijn werk wegens ziekte. Het UWV heeft dit in bezwaar ook erkend. Eiser had vanaf 1 mei 2023 daarom in beginsel recht op doorbetaling van zijn loon door zijn werkgever. Eiser heeft echter per die datum zelf ontslag genomen. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht bepaald dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd door zelf ontslag te nemen terwijl hij ziek was. Eiser heeft daardoor namelijk verwijtbaar zijn aanspraken op loon prijsgegeven.
6.2
Het UWV heeft de verzekeringsarts b&b verzocht om te onderzoeken of er toch een reden is waarom eiser het nemen van het ontslag niet kan worden tegengeworpen. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van zogenaamde medische verschoonbaarheid van eisers ontslagname. Bij medische verschoonbaarheid moet het gaan om een van de volgende vier situaties: een beargumenteerde psychische ontreddering, een plotselinge ziekenhuisopname, gezondheidsschade bij voortzetting van de dienstbetrekking of een dwingend advies van een behandelaar om ontslag te nemen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij ontslag heeft genomen vanwege de hoge werkdruk en omdat hij in die periode toenemende vermoeidheidsklachten had. Uit deze verklaring volgt voor de rechtbank niet dat eisers handelen hem niet dan wel in mindere mate verweten kan worden. Ook uit de stukken die zich in het dossier bevinden, is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een van de vier situaties die hierboven worden genoemd. Eiser heeft bij zijn beroepschrift informatie ingediend van zijn huisarts van 3 augustus 2023, maar deze informatie had hij ook al in bezwaar ingediend. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie meegewogen bij zijn beoordeling of het nemen van ontslag door eiser medisch verschoonbaar is. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat uit deze informatie niet blijkt dat sprake is van een grond om het ontslag medisch verschoonbaar te achten. Ter zitting heeft eiser medische informatie ingediend van verpleegkundig specialist GGZ [naam 4] van PHI van 26 april 2024. De rechtbank heeft deze stukken bestudeerd, maar komt tot de conclusie dat ook daaruit niet blijkt dat op of kort voor 1 mei 2023 sprake was van een van de hiervoor genoemde vier situaties.
6.3
De rechtbank komt tot de conclusie dat de benadelingshandeling eiser kan worden toegerekend. Van het opleggen van een maatregel kan alleen nog worden afgezien als sprake is van dringende redenen. Van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien kan volgens vaste rechtspraak [2] slechts sprake zijn wanneer de maatregel voor betrokkene onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. De rechtbank is niet gebleken dat in het geval van eiser van dergelijke gevolgen sprake is. Hoe vervelend dit voor eiser ook moet zijn geweest, maar de omstandigheid dat eiser pas vanaf augustus 2023 een bijstandsuitkering ontvangt en dus enkele maanden geen inkomsten heeft ontvangen, kan door de rechtbank niet als een dringende reden worden beschouwd om van het opleggen van een maatregel af te zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7.1
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 19 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, van de ZW is bepaald dat het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan het UWV afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens het zesde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Die nadere regels zijn vastgelegd in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit). Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit valt de plicht om de uitkeringsfondsen niet te benadelen onder de verplichtingen uit de vierde categorie. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit wordt bij het niet nakomen van verplichtingen uit de vierde categorie de maatregel vastgesteld op een blijvend gehele weigering van de uitkering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1903
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1048