In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Stadlander en twee gedaagden, die een woning huren van de stichting. De zaak betreft de ontbinding van de huurovereenkomst vanwege het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning tijdens politie-invallen op 27 november 2023 en 2 juli 2024. De rechter oordeelt dat de gedaagden ernstig tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen als huurders, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van personen die met hun goedvinden de woning gebruiken. Ondanks hun verweer dat zij niet op de hoogte waren van de drugs, oordeelt de rechter dat zij onvoldoende toezicht hebben gehouden op hun oudste zoon, die verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van de drugs.
De kantonrechter weegt de belangen van de gedaagden, waaronder de aanwezigheid van een minderjarig kind, tegen de belangen van de verhuurder, die een zerotolerancebeleid hanteert ten aanzien van drugsgebruik. De rechter concludeert dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, maar bepaalt dat de ontruimingstermijn drie maanden na betekening van het vonnis bedraagt. De rechter wijst ook de vordering van de verhuurder tot betaling van een gebruiksvergoeding toe, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden de woning moeten verlaten, ongeacht een mogelijk hoger beroep.