ECLI:NL:RBZWB:2024:5802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/398430 / HA ZA 22-302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door heiwerkzaamheden aan woning

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en twee gedaagden, waarbij de eiser schadevergoeding vorderde wegens vermeende schade aan zijn woning als gevolg van heiwerkzaamheden uitgevoerd door de gedaagden. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 2 augustus 2023 geoordeeld dat de heiwerkzaamheden mogelijk schade hadden veroorzaakt, maar dat er nog geen duidelijkheid was over de omvang en het causaal verband van de schade. Een deskundige werd benoemd om de situatie te onderzoeken. In zijn rapport van 12 maart 2024 concludeerde de deskundige dat het niet aannemelijk was dat de heiwerkzaamheden schade aan de woning van de eiser hadden veroorzaakt. De deskundige had de trillingen geanalyseerd en vastgesteld dat de kans op schade zeer klein was. De rechtbank nam de conclusies van de deskundige over en oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek. De rechtbank oordeelde dat de deskundige zijn uren correct had begroot en dat de meerkosten voor de deskundige door de eiser vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in aansprakelijkheidszaken en de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/398430 / HA ZA 22-302
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.W.M. van Hoof,
tegen

1.[gedaagde 1] BV,

te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1]
advocaat: mr. H.T.L. Janssen,
2.
[gedaagde 2] BV,
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het deskundigenbericht;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde 1] ;
- de antwoordconclusie van [eiser] ;
- de akte houdende uitlatingen producties van [gedaagde 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
In het tussenvonnis van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank voorshands aannemelijk geacht dat de uitgevoerde heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] en dat [gedaagde 1] hiervoor aansprakelijk is. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat daarmee nog niet vaststaat welke schade in causaal verband staat met de verrichte heiwerkzaamheden en hoe groot de schade is. De rechtbank heeft een deskundigenbericht aangekondigd en heeft overwogen vragen te willen stellen aan de deskundige over de aannemelijkheid van schade (in het kader van tegenbewijs door [gedaagde 1] ) en over het causale verband en de omvang van de schade.
2.2.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over het aangekondigde deskundigenbericht, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 4 oktober 2023 de heer [deskundige 1] van [bedrijf 1] (hierna: de deskundige) tot deskundige benoemd.
Het deskundigenbericht
2.3.
De deskundige heeft in zijn rapport van 12 maart 2024 geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] . De deskundige heeft – bij gebrek aan metingen tijdens de werkzaamheden – de trillingen geprognosticeerd die het heien van de stalen buispalen hebben veroorzaakt. De berekende waardes heeft de deskundige vervolgens getoetst aan de SBR Richtlijnen 2017, deel A (schade aan gebouwen). Volgens de deskundige kan op een afstand van drie meter een trillingsintensiteit van ongeveer 2,5 mm/s verwacht worden. Dit is minder dan de grenswaarde (3,33 mm/s) waardoor de kans op gebouwschade volgens de deskundige kleiner is dan 1%. In zijn beoordeling heeft de deskundige meegenomen dat uit de kalendering van [gedaagde 2] kan worden afgeleid dat er zeer waarschijnlijk geen obstakels in de grond zaten. Verder heeft de deskundige ook de scheuren in de woning van [eiser] bekeken. Volgens de deskundige is het merendeel van de scheuren gezien de mate van verkleuring al jaren in de woning aanwezig dan wel is de scheurvorming gezien de aard ervan te verklaren uit normaal voorkomende spanningen in de lokale constructie. De deskundige schrijft ook dat het overgrote deel van de scheurvorming op een aanzienlijk grotere afstand zit dan drie meter tot de dichtsbijgelegen aangebrachte funderingspaal. De trillingsintensiteit neemt zeer snel af naarmate de afstand naar de bron groter wordt. Ten slotte schrijft de deskundige dat hij via [bedrijf 2] foto’s heeft gevonden van 13 maart 2017 waarop de scheurvorming in de voorgevel reeds zichtbaar is te maken.
2.4.
[gedaagde 1] kan zich vinden in voormelde conclusies van de deskundige. [eiser] kan zich daarmee niet verenigen en betwist de juistheid van de conclusies van de deskundige. [eiser] heeft een second opinion gevraagd aan de heer ing. [deskundige 2] van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 3] is van oordeel dat de door de deskundige gekozen onderzoeksmethode juist is en dat de geprognosticeerde trillingssnelheid in de lijn der verwachting ligt. Volgens [bedrijf 3] houdt de prognose echter geen rekening met onzekerheid in de berekening. De deskundige heeft een veiligheidsfactor 1,0 gehanteerd, terwijl het gangbaar is om bij berekeningen een veiligheidsfactor 1,6 te hanteren. In dat geval is de kans op schade ongeveer 3% in plaats van de door de deskundige gerapporteerde kans van minder dan 1%. Dit is hoger dan een algemeen geaccepteerd risico. [eiser] stelt verder dat de scheurvorming zo fijn is dat het onmogelijk is om zonder optische hulpmiddelen iets te stellen over wel of geen vervuiling. Tussen de heiwerkzaamheden en het visueel onderzoek van de deskundige zit bovendien een tijdsbestek van bijna drie jaar. [eiser] merkt op dat de deskundige geen conclusies verbindt ten aanzien van de scheuren waarin de deskundige geen vervuiling heeft aangetroffen. [eiser] ziet op de foto’s van [bedrijf 2] geen scheurvorming. Ten slotte zou de scheurvorming – als deze zou zijn ontstaan als gevolg van de aard van de constructie – al aanmerkelijk eerder dan recent moeten zijn aanstaan. De keuken van [eiser] is al in 1976 verplaatst.
2.5.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en gaat voorbij aan de door [eiser] geuite bezwaren. De rechtbank overweegt als volgt. [bedrijf 3] bevestigt dat de deskundige op de juiste wijze de berekening heeft gemaakt. Het voornaamste bezwaar van [bedrijf 3] is dat de deskundige rekening had moeten houden met de onzekerheid in de berekening en een grotere veiligheidsfactor had moeten hanteren. De deskundige heeft hierop gereageerd dat een prognose altijd een bepaalde onzekerheid heeft. Hij blijft echter bij zijn conclusies. De deskundige heeft de onzekerheid beoordeeld als zijnde de kans op obstakels in de grond. Het is aan de opsteller van het rapport hoe de onzekerheid wordt beoordeeld. Daarbij merkt de deskundige op dat de onzekerheid er niet alleen in kan zitten dat de trillingssnelheid mogelijk hoger is dan de berekende, maar net zo goed lager. Bovendien is de deskundige niet alleen afgegaan op de prognose, maar ook op de eigenschappen van de scheuren. De rechtbank leest in het rapport van de deskundige verder dat de trillingsintensiteit snel afneemt naar mate de afstand tot de bron toeneemt. De deskundige concludeert dat met aanzienlijke zekerheid de trillingsintensiteit op een afstand van drie meter niet zodanig is geweest dat dit tot gebouwschade kan leiden. Op een afstand van vijf meter is de trillingsintensiteit volgens de deskundige al helemaal niet zodanig geweest dat dit tot gebouwschade kan leiden. Het overgrote deel van de woning van [eiser] staat op een grotere afstand dan vijf meter tot de dichtstbijzijnde geheide paal. [eiser] heeft deze laatste conclusie van de deskundige niet weersproken. Ook de second opinion van [bedrijf 3] zegt niets over de conclusies van de deskundige met betrekking tot de trillingsintensiteit op een grotere afstand dan drie meter.
2.6.
[eiser] heeft ter betwisting van het rapport nog gewezen op de conclusie van [bedrijf 4] dat de scheuren vers en zonder vervuiling zijn. [bedrijf 4] heeft de scheuren – anders dan de deskundige – bekeken met een monoculaire kijker. De rechtbank overweegt dat de verschillende deskundigenrapporten op dit punt met elkaar in tegenspraak zijn, maar dat dit het oordeel van de rechtbank niet anders maakt. Ook de deskundige schrijft dat het mogelijk is dat er scheuren zijn die geen vuil laten zien, maar dat dit niet aantoont dat er een relatie is tot de heiwerkzaamheden.
Bewijsrisico
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] geslaagd is in het leveren van tegenbewijs. Dat betekent dat het bewijsrisico voor de stelling dat de heiwerkzaamheden schade aan zijn woning hebben veroorzaakt, voor [eiser] herleeft. In zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht heeft [eiser] aanvullend gesteld dat hij en zijn vrouw met eigen ogen hebben gezien dat de trillingen schade hebben veroorzaakt. Daarnaast heeft hij een verklaring overgelegd waaruit volgt dat ook een buurtbewoner die dag de trillingen heeft ondervonden en waargenomen. Voor zover [eiser] stelt dat hij niet – zoals hij bij dagvaarding heeft gesteld – ná de heiwerkzaamheden de schade heeft opgemerkt, maar tijdens de heiwerkzaamheden heeft gezien dat de trillingen schade aan de woning veroorzaakten, had die stelling in een eerder stadium van de procedure naar voren moeten worden gebracht. Die stelling zal de rechtbank als tardief buiten beschouwing laten. De waarneming van de buurtbewoner kan de stelling dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt, niet onderbouwen. Dat de heiwerkzaamheden trillingen hebben veroorzaakt, staat niet ter discussie. Die waarneming beantwoordt niet de vraag of die trillingen ook schade hebben veroorzaakt.
2.8.
De conclusie is dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan zijn woning. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 1] afwijzen. Aangezien de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 2] dezelfde grondslag hebben, zal de rechtbank ook de vorderingen tegen [gedaagde 2] afwijzen.
Kosten deskundigenonderzoek
2.9.
Omdat [eiser] in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek die [gedaagde 1] heeft voorgeschoten. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van dat uitgangspunt. Het feit dat [gedaagde 1] geen nulmeting heeft verricht, leidt niet tot een ander oordeel.
2.10.
De kosten van het deskundigenonderzoek zijn uiteindelijk hoger uitgevallen dan het voorschot. De deskundige heeft in totaal 17,5 uur à € 145,00 per uur exclusief btw gedeclareerd, terwijl hij slechts 10 uur had begroot. De declaratie bedraagt daarom € 3.070,38 inclusief btw in plaats van het begrote bedrag van € 1.754,50 inclusief btw dat [gedaagde 1] als voorschot heeft betaald. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de einddeclaratie van de deskundige, omdat deze bijna twee keer zo hoog uitvalt in verband met ‘meerwerk’. Op basis van de urenspecificatie lijkt van meerwerk echter geen sprake. De werkzaamheden waarvoor de deskundige een honorarium vraagt, behoren tot de gebruikelijke werkzaamheden van een deskundige. Partijen worden nu ineens geconfronteerd met een bedrag dat bijna twee keer zo hoog is als begroot, zonder dat zij hierover tussentijds een signaal hebben ontvangen, zonder dat zij hiervoor opdracht hebben vertrekt en zonder dat zij hiermee vooraf hebben ingestemd, aldus [eiser] . De deskundige heeft toegelicht dat zijn factuur hoger uitvalt, omdat hij zijn uren te laag heeft ingeschat en de tijd die nodig was om te antwoorden op de reactie van de belangenbehartigers niet heeft begroot.
2.11.
Vooropgesteld wordt dat de deskundige tijdens het onderzoek om een aanvulling op zijn voorschot had moeten vragen. Dat is hier niet gebeurd. Desondanks ziet de rechtbank reden om in dit geval te bepalen dat ook het meerdere vergoed moet worden. Het totaal door de deskundige bestede uren, komt de rechtbank niet bovenmatig voor. De toelichting van de deskundige dat hij de uren te laag heeft ingeschat, onder meer omdat hij geen tijd heeft begroot om te reageren op opmerkingen van partijen, is geloofwaardig. De deskundige heeft immers ook moeten reageren op de second opinion van [bedrijf 3] en het briefrapport van [bedrijf 4] . De rechtbank zal [eiser] daarom veroordelen om de meerkosten van € 1.315,88 inclusief btw te betalen aan de deskundige.
2.12.
Voor zover [gedaagde 1] wenst dat [eiser] ook de kosten van haar partijdeskundige, [naam] , vergoedt, merkt de rechtbank op dat zij geen vordering in reconventie heeft ingesteld en een grondslag voor een dergelijke vordering bovendien ontbreekt. [1]
Proceskosten
2.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- kosten deskundigen
1.754,50
- salaris advocaat
3.572,00
(1,00 punt x € 1.214,00 en
3,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.341,50
2.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 8.341,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de (meer)kosten van de deskundige, begroot op € 1.315,88, door [eiser] rechtstreeks te voldoen aan de deskundige,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.

Voetnoten

1.Vgl. HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV3384 en Hof Arnhem-Leeuwarden 3 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9176.