In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 20 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning in Tholen, vastgesteld op € 227.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd dat de waarde onderbouwde, en de rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank passeert de schending van artikel 40 van de Wet WOZ, omdat de heffingsambtenaar in beroep alsnog de benodigde gegevens heeft verstrekt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de overschrijding minder dan 12 maanden bedraagt en het financiële belang niet is aangetoond.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.