ECLI:NL:RBZWB:2024:5988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
23/3050
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor erfafscheiding bij hoekwoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een erfafscheiding bij haar hoekwoning beoordeeld. Eiseres had op 2 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor deze vergunning, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen weigerde deze op 18 april 2023. De rechtbank constateert dat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien de erfafscheiding in een welstandsvrij gebied ligt en er geen significante overlast voor omwonenden is aangetoond. De rechtbank oordeelt dat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag en dat het besluit van 7 juli 2020, waarbij een omgevingsvergunning was verleend, onbevoegd is genomen. Dit besluit is niet ingetrokken, waardoor het nog steeds van kracht is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de last onder dwangsom die aan eiseres was opgelegd. De rechtbank besluit zelf in de zaak te voorzien, waardoor de vergunning van rechtswege voor de erfafscheiding herleeft. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht en verletkosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3050 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, het college
(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 18 april 2023, waarin haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een erfafscheiding bij de hoekwoning aan de [adres] te [plaats] wordt geweigerd.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens het college de gemachtigde.
1.3.
De rechtbank heeft besloten om het onderzoek nog niet te sluiten en nog geen einduitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst als bedoeld in artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij hebben partijen een termijn van vier weken gekregen om te laten weten of zij nog tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen.
1.4.
Naar aanleiding van de ontvangen reacties heeft de rechtbank besloten het onderzoek op 31 mei 2024 alsnog te sluiten en een einduitspraak te doen. De rechtbank heeft daarbij de beslistermijn verlengd met zes weken.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is de huidige eigenaresse van de woning op het perceel aan de [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). De woning ligt op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] . De moeder van eiseres, mevrouw [naam 2] , was tot haar overlijden eigenaresse van de woning. Zij heeft op 2 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een erfafscheiding op een stuk grond naast het perceel (met het perceelnummer [perceel] ).
Het college heeft op 7 juli 2020 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Op de bij de omgevingsvergunning behorende tekening is vermeld dat de schutting moet worden aangepast zodat de voorzijde van de schutting gelijk staat aan de voorgevel van de woning. Tegen de vergunning hebben een aantal omwonenden een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is echter op 23 december 2020 ingetrokken.
2.1
Op enig moment voor het besluit van 7 juli 2020 is de erfafscheiding zonder omgevingsvergunning geplaatst, maar niet zo dat die erfafscheiding gelijk staat aan de voorgevel van de woning. Omdat daarmee niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit de omgevingsvergunning heeft het college op 20 juli 2021 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank om een voorlopige voorziening verzocht. In de uitspraak van 23 september 2021 [1] kwam de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het besluit van 7 juli 2020 onbevoegd is genomen omdat van rechtswege een vergunning in werking is getreden ter legalisering van de erfafscheiding. De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom geschorst tot 6 weken na de beslissing op bezwaar tegen de last. Voor zover thans bekend, is er (nog) niet beslist op dit bezwaar, zodat de last nog steeds geschorst is.
2.2
Op 14 april 2022 is de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een erfafscheiding gepubliceerd. Tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning is bezwaar gemaakt door omwonenden.
Met het bestreden besluit heeft het college besloten:
- Het bezwaar ontvankelijk doch ongegrond te verklaren;
- Een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de aanvraag voor een omgevingsvergunning van 2 oktober 2018;
- De omgevingsvergunning voor het legaliseren van de reeds geplaatste erfafscheiding in heroverweging alsnog te weigeren.
2.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanvraag op goede gronden is afgewezen. De rechtbank beoordeelt dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvragen om een omgevingsvergunning in deze zaak zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het besluit van 7 juli 2020 en de last onder dwangsom van 20 juli 2021.
6. De rechtbank stelt vast dat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag voor de omgevingsvergunning omdat de beslistermijn van acht weken uit artikel 3.9, eerste lid van de Wabo is overschreden. De rechtbank volgt hierin het oordeel van de voorzieningenrechter. De rechtbank constateert dat het onbevoegd genomen besluit door het college vervolgens niet is herroepen of ingetrokken. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een onbevoegd genomen besluit niet van rechtswege nietig. Omdat het besluit onbevoegd is genomen, dient deze alsnog te worden vernietigd door middel van intrekking of herroeping. Het college heeft dit in het bestreden besluit nagelaten.
7. Zoals onder 2.1 is vastgesteld, heeft het college ook nog niet beslist op het bezwaar van eiseres tegen de last onder dwangsom, die gebaseerd was op het onbevoegd genomen besluit van 7 juli 2020.
Het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning van 18 april 2023
8. Eiseres voert aan dat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat omwonenden geen last ervaren van de geplaatste erfafscheiding. Daarnaast betreft het een welstandsvrij gebied.
8.1
Het college stelt zich op het standpunt dat de erfafscheiding in strijd is met het bestemmingsplan en dat het geen gebruik wil maken van mogelijkheid tot afwijking van het bestemmingsplan omdat het beleid daaraan in de weg staat.
Is de erfafscheiding in strijd met het bestemmingsplan?
8.2
De rechtbank stelt vast dat de erfafscheiding gelegen is op de gronden met de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ in het bestemmingsplan ‘Kern [plaats] ’. De erfafscheiding is ongeveer 40 centimeter voorbij de voorgevelrooilijn aan de zijde van de [straat 1] gesitueerd. De erfafscheiding strekt zich vervolgens uit in de zijtuin. Aan de voorzijde is de erfafscheiding ongeveer 3 meter lang. Aan de zijgevel van de woning is de afscheiding ongeveer 15 meter lang. Over de gehele lengte is de erfafscheiding ongeveer 2 meter hoog.
Op grond van artikel 16.1 van de planregel zijn de voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden bestemd voor:
een verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
wegen met doorgaande rijstroken;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water- en waterhuishoudelijke voorzieningen, reclame-uitingen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.
8.3.1
De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat de erfafscheiding in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat de erfafscheiding in strijd is met artikel 16.1 van de planregels omdat dit een niet bij de bestemming behorende voorziening betreft.
Met de omstandigheid dat belanghebbenden mogelijk geen last ervaren van de erfafscheiding is de strijdigheid met het bestemmingsplan tevens niet opgeheven.
Eiseres heeft verder op zich terecht erop gewezen dat de erfafscheiding gelegen is in een welstandsvrij gebied. De aanvraag is ook niet getoetst aan de redelijke eisen van welstand.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het college op goede gronden heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 16.1 van de planregels.
Is de aanvraag in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening?
9. Als een bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden verleend, indien de activiteit een de in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen betreft en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en. Het college heeft de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid aanhef, en onder a sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9.1.
Het college heeft de aanvraag getoetst aan het beleid ‘Besluit Beleidsregels artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 van de Wabo’ (hierna: het beleid). In het bestreden besluit heeft het college de weigering van de omgevingsvergunning gebaseerd op strijd met dit beleid.
9.2.
De rechtbank begrijpt uit het beleid (de aanhef gelezen in samenhang met artikel 5) dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoudens artikel 4:84 van de Awb, wordt verleend voor die gevallen die genoemd zijn in en voldoen aan de volgende voorwaarden:
‘Bouwplannen voor het plaatsen van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn hoger dan één meter.
1. Als het een hoekperceel betreft en de erfafscheiding geplaatst wordt als erfafscheiding voor de zijtuin (de zijtuin is de tuin achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning en vóór de zijgevel van de woning of het verlengde van de zijgevel van de woning);
4. In het geval de erfafscheiding wordt opgericht op een aangekocht perceel waarop niet de bestemming ‘Wonen’ rust wordt voor de beoordeling of voldaan wordt aan het gestelde in dit artikel dit deel van het perceel aangemerkt als ware het bestemd als ‘Wonen’.’
9.3.
Omdat de erfafscheiding gebouwd is op een aangekocht stuk grond waarop de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ rust, dient het college te beoordelen of het bouwplan vergund kan worden als daarvoor de regels van artikel 17 e.v. van het bestemmingsplan zouden gelden.
In artikel 17.2.2 van de planregels voor ‘Wonen’ is bepaald dat de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied maximaal 1 meter mag bedragen en dat de bouwhoogte van erfafscheidingen elders maximaal 2 meter mag bedragen.
Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de zijtuin van eiseres slechts een zijtuin in de zin van het beleid is voorzover die achter (het verlengde van) de voorgevel ligt. Omdat de erfafscheiding van eiseres deels voor (het verlengde) van de voorgevel ligt, past die erfafscheiding niet binnen de beleidsregels. Die regels worden consequent toegepast in Drimmelen, zodat het college geen reden ziet om daar vanaf te wijken.
9.4
Artikel 5 van het beleid beschrijft dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend voor bouwplannen voor het plaatsen van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn en hoger dan één meter als wordt voldaan aan de drie daarop volgende, kennelijk cumulatief geldende criteria óf, los van die criteria, als wordt voldaan aan het vierde geval: bij een aangekocht perceel wordt de woonbestemmingsregeling analoog toegepast. Een andere uitleg van het beleid is volgens de rechtbank niet goed denkbaar.
9.5
Naar het oordeel van de rechtbank is het college ten onrechte van mening dat het bouwplan aan alle onderdelen van artikel 5 van het beleid moet voldoen. Het volstaat dat het bouwplan voldoet aan de eerste drie criteria of past in de omschrijving onder 4. Dat laatste is hier het geval: de erfafscheiding aan de voorzijde is niet in strijd met het beleid omdat de erfafscheiding niet grenst aan de openbare ruimte, maar aan de voortuin van eiseres die niet voor publiek toegankelijk is. [2] Artikel 17.2.2 van de planregels laat namelijk erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van maximaal 2 meter toe als deze niet aan openbaar gebied grenzen. Hoewel de erfafscheiding aan de zijgevel aan openbaar gebied grenst, heeft het college bevestigt dat dit deel van de erfafscheiding aan de overige criteria van het beleid voldoet. De rechtbank begrijpt het college zo dat dit deel voldoet aan de eerste drie criteria van het beleid en daarom medewerking verleend om van het bestemmingsplan af te wijken.
De rechtbank komt, alles overwegend, tot de slotsom dat het college de aanvraag niet om deze redenen mocht afwijzen.
10. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor de vergunning al uit 2018 dateert en dat sindsdien veel besluiten zijn genomen, die aanleiding zijn geweest voor veel verwarring. Daarbij heeft het college veel steken laten vallen. Gelet hierop en op de lange duur van de besluitvorming, zal de rechtbank met het oog op finale geschilbeslechting, zoveel mogelijk zelf in de zaak voorzien. Door vernietiging van het bestreden besluit zal het primaire besluit, de vergunning van rechtswege voor de legalisering van de erfafscheiding herleven. Omdat daarmee ook de grondslag voor de geschorste handhavingsbeslissing ontvalt, zal de rechtbank dat besluit intrekken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal overigens beslissen wat nodig is om deze procedure te beëindigen.
12. Omdat het beroep gegrond is moet het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Ook dient het college de verletkosten van eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaren tegen het besluit van 14 april 2022 ongegrond;
- trekt het besluit van 7 juli 2020 in;
- herroept de last onder dwangsom van 20 juli 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 april 2022;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van €184,- aan eiseres te vergoeden;
- draagt het college op om de verletkosten van eiseres van €765,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, sub a en c is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van en bouwwerk (a) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingplan (c).
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd op grond van de genoemde toetsingsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. Indien het project in strijd is met het geldende bestemmingsplan wordt op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo een aanvraag ook gezien als een verzoek tot afwijken van de regels van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wabo).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo kan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit zoals artikel 2.1, eerste lid, onder c, verleend worden indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: in de bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, derde lid, van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
Bestemmingsplan ‘Kern [plaats] ’
Artikel 17 ‘Wonen’
17.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
wegen met doorgaande rijstroken;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water- en waterhuishoudelijke voorzieningen, reclame-uitingen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.
16.2
Bouwregels
Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt niet meer dan 4 m.
Beleidsregel
Besluit beleidsregels artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
‘Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan wordt, behoudens het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, verleend voor die gevallen die genoemd zijn in en voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikelen 1 tot en met 7 van dit besluit;
Artikel 5
Bouwplannen voor het plaatsen van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn hoger dan één meter.
Als het een hoekperceel betreft en de erfafscheiding geplaatst wordt als erfafscheiding voor de zijtuin (de zijtuin is de tuin achter het verlengde van) de voorgevel van de woning en vóór de zijgevel van de woning of het verlengde van de zijgevel van de woning)
Als op het hoekperceel een woning of bedrijfsgebouw aanwezig is;
Als de erfafscheiding niet hoger wordt dan twee meter;
In het geval van de erfscheiding wordt opgericht op een aangekocht perceel waarop niet de bestemming ‘Wonen’ rust wordt voor de beoordeling of voldaan wordt aan het gestelde in dit artikel dit deel van het perceel aangemerkt als ware het bestemd als ‘Wonen’.’

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4772.
2.Vergelijk artikel 1.46 van de planregels en zie uitspraak Rb. Zeeland West-Brabant, 23 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4772.