In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 29 augustus 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 534.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 354.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ had geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat, hoewel deze schending heeft plaatsgevonden, de heffingsambtenaar dit in beroep heeft hersteld door relevante informatie te overleggen. De rechtbank past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, waardoor de schending niet leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 gehandhaafd blijft en dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 en proceskosten van € 1.750 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.