ECLI:NL:RBZWB:2024:6053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
11070366 AZ VERZ 24-27 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, Stichting Surplus Zorg. De werkneemster, die sinds 2008 in dienst was, had op 11 november 2022 arbeidsongeschiktheid gemeld. De werkgever heeft op 12 februari 2024 de arbeidsovereenkomst eenzijdig opgezegd, met als einddatum 1 maart 2024. De werkneemster heeft de opzegging betwist en verzocht om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, omdat de wettelijke opzegtermijn van vier maanden niet in acht was genomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging onregelmatig was, omdat de werkgever geen toestemming van het UWV had verkregen en de opzegtermijn niet in acht was genomen. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 11.647,60 en het resterende deel van de transitievergoeding van € 2.679,76. Daarnaast is de werkgever verplicht om een schriftelijke netto/bruto specificatie te verstrekken en zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 850,00 toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 11070366 AZ VERZ 24-27
beschikking d.d. 18 juli 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaats] (NB),
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. Y.A. Brunnekreef-van den Bos, werkzaam ten kantore van ARAG SE te Leusden,
tegen
de stichting
Stichting Surplus Zorg,
statutair gevestigd te Moerdijk, en kantoorhoudende te Breda,
verwerende partij,
verder te noemen: Surplus,
procederend bij [naam 1] ( [functie 1] ) .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties,
  • het verweerschrift.
1.2.
Surplus heeft op 11 juni 2024 een verweerschrift ingediend. In dat verweerschrift heeft Surplus medegedeeld geen behoefte te hebben aan een mondelinge toelichting op haar verweer. Zij verzoekt op basis van het verweerschrift een beslissing te nemen. In het begeleidend e-mailbericht is door [naam 2] ( [functie 2] ) nogmaals gemeld dat Surplus afziet van mondeling verweer en wanneer er vragen zijn, zij dat graag vernemen. De griffier van de rechtbank heeft per mail van 13 juni 2024 kenbaar gemaakt dat een mondelinge behandeling is bepaald, dat de kantonrechter tijdens de zitting vragen kan stellen en dat er nadien geen gelegenheid is om nog vragen te beantwoorden. Ondanks deze e-mail van de griffier is er aan de zijde van Surplus niemand verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2024.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Brunnekreef-van den Bos voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [verzoekster] ter toelichting van haar standpunten naar voren heeft gebracht. Vervolgens is bepaald dat er beschikking zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1966, is op 2 februari 2008 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) Surplus. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van [functie 3] . Het salaris bedroeg € 3.754,41 bruto per maand bij een fulltimedienstverband, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. [verzoekster] was werkzaam op basis van 24 uur (66,67%) per week. Op de overeenkomt is de CAO VVT van toepassing.
2.2.
Op 11 november 2022 is [verzoekster] arbeidsongeschikt geraakt en deze arbeidsongeschikt duurt tot op heden nog voort.
2.3.
Bij brief van 12 februari 2024 heeft Surplus de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd per 1 maart 2024.
2.4.
Op 23 februari 2024 heeft [verzoekster] een eindafrekening ontvangen.
2.5.
[verzoekster] heeft per brief van 29 februari 2024 kenbaar gemaakt dat het dienstverband niet rechtsgeldig is beëindigd en dat de opzegging onrechtmatig is. [verzoekster] berust in de opzegging, maar niet in de onrechtmatigheid hiervan.
2.6.
Op 12 maart 2024 heeft Surplus gereageerd en aangegeven dat de opzegging als niet gedaan moest worden beschouwd en de opzegging onrechtmatig was. Surplus zou de vereiste toestemming bij het UWV aanvragen en er is aangeboden om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.7.
[verzoekster] heeft op 14 maart 2024 bij mail kenbaar gemaakt dat het rechtens niet mogelijk is om de opzegging als niet gedaan te beschouwen, waarbij Surplus in de gelegenheid is gesteld om de gefixeerde schadevergoeding te voldoen.
2.8.
Vervolgens heeft Surplus op 22 maart 2024 te kennen gegeven geen reden te zien om de gefixeerde schadevergoeding te voldoen, waarna zij vervolgens op 25 maart 2024 een urenspecificatie en betaling van de transitievergoeding heeft verstuurd aan [verzoekster] .

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om Surplus te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding, omdat Surplus de geldende opzegtermijn niet in acht heeft genomen. Surplus had de wettelijke opzegtermijn van vier maanden in acht moeten nemen, zodat het dienstverband per 1 juli 2024 zou eindigen. Ook is door Surplus de transitievergoeding tot 1 maart 2024 betaald, terwijl die vergoeding over de periode van indiensttreding tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd is verschuldigd. [verzoekster] verzoekt dan ook het resterende deel van die transitievergoeding over de periode 1 maart 2024 tot 1 juli 2024 te betalen.

4.Het verweer

4.1.
Suplus verweert zich en stelt dat het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van de gevorderde vergoedingen moet worden afgewezen.
4.2.
Surplus voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Omdat de loondoorbetalingsverplichting van Surplus was geëindigd en [verzoekster] niet meer reageerde op berichten van Suplus is het slapend dienstverband administratief afgewikkeld en per brief van 12 februari opgezegd. [verzoekster] heeft niet met ingestemd met beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden Surplus heeft vervolgens deze opzegging ongedaan willen maken. Inmiddels is een beschikking afgegeven door het UWV waarin is bepaald dat [verzoekster] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. [verzoekster] heeft tegen die beschikking bezwaar gemaakt. Omdat [verzoekster] niet instemt met de vernietiging van de opzegging kan Surplus zich niet aan de indruk onttrekken dat [verzoekster] hier haar voordeel mee wil doen. Surplus verzoekt om haar de gelegenheid tot herstel van het verzuim te bieden door haar opzegging te vernietigen. De opzegging heeft plaatsgevonden, zodat Surplus de eindafrekening kon opmaken. Surplus verzet zich dan ook tegen betaling van de verzochte vergoedingen.

5.De beoordeling

Opzegging van de overeenkomst
5.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Een opzegging van een arbeidsovereenkomst is een eenzijdige rechtshandeling. Een werkgever kan een opzegging niet zomaar intrekken. Daarvoor is instemming van de werknemer nodig. Deze instemming kan bestaan uit een uitdrukkelijke verklaring van de werknemer of volgen uit gedragingen en verklaringen van de werknemer.
5.2.
In dit geval is geen sprake van een uitdrukkelijke verklaring van [verzoekster] dat zij instemt met intrekking van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Op 29 februari 2024 heeft [verzoekster] Surplus erop gewezen dat het dienstverband niet zomaar kan worden beëindigd met een enkele mededeling en dat er geen toestemming van het UWV of een kantonrechter is. Ook heeft [verzoekster] niet ingestemd met een beëindiging van het dienstverband. [verzoekster] berust in de opzegging, maar niet in de onrechtmatigheid van het ontslag. Op 12 maart 2024 reageert Surplus dat de opzegging als niet gedaan kan worden beschouwd vanwege de onregelmatigheid. Hierop reageert [verzoekster] dat het niet mogelijk is om de opzegging als niet gedaan te beschouwen. Van een uitdrukkelijke instemming van [verzoekster] om de opzegging in te trekken is dan ook niet gebleken. Ook uit andere gedragingen van [verzoekster] is dit niet gebleken. Er kan dus niet geconcludeerd worden dat [verzoekster] heeft verklaard dat zij instemde met de intrekking van de opzegging. Zoals [verzoekster] terecht heeft betoogd is intrekking van een eenzijdige opzegging niet mogelijk. Voor het verzoek van Surplus om haar gelegenheid te bieden tot herstel van het verzuim over te gaan en de opzegging te vernietigen ontbreekt een grondslag. De kantonrechter beschouwt dit niet als een zelfstandig tegenverzoek en zal daarom in het dictum hierover niets opnemen.
5.3.
Daarnaast kan een werkgever het dienstverband met een arbeidsongeschikte werknemer opzeggen als de ongeschiktheid van de werknemer ten minste twee jaar heeft geduurd. [1] Vaststaat dat die situatie zich hier voordoet. De werkgever moet in een dergelijk geval voor opzegging van het dienstverband schriftelijk toestemming hebben van het UWV. [2] Omdat Surplus in haar e-mail van 12 maart 2024 vermeld dat zij de daarvoor vereiste toestemming zal aanvragen, volgt hieruit dat deze toestemming ontbrak op 12 februari 2024.
5.4.
Aangezien een eenzijdige opzegging niet mogelijk is, kan [verzoekster] in plaats van om vernietiging van de opzegging kiezen voor een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding te verzoeken. Die keuze kan haar niet ontzegd worden en daar zijn in de door Surplus aangevoerde argumenten ook geen redenen voor.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging (gefixeerde schadevergoeding)
5.5.
De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt is een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [3] Surplus heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op onregelmatige wijze opgezegd, omdat er (op 12 februari 2024) geen sprake is van een verleende ontslagvergunning, noch van wederzijds goedvinden en de geldende opzegtermijn niet in acht is genomen. De opzegtermijn voor Surplus bedraagt vier maanden, omdat het dienstverband van [verzoekster] zestien jaar heeft geduurd. [4] Dit betekent dat Surplus het dienstverband tegen 1 juli 2024 had moeten opzeggen. Het verweer van Surplus dat haar loondoorbetalingsverplichting was geëindigd zal worden gepasseerd. De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding is namelijk gerelateerd aan de hoogte van het bedongen loon en is onafhankelijk van eventuele loonbetalingsverplichtingen die een werkgever nog heeft. Het is dus niet van belang of de werkgever, in dit geval Surplus, daadwerkelijk tot loonbetaling gehouden was. De verzochte vergoeding van € 11.647,60 bruto wegens onregelmatige opzegging zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde rente over deze vergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. [5] Omdat [verzoekster] berust in de opzegging wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 1 maart 2024.
Transitievergoeding
5.6.
Door Surplus is de transitievergoeding berekend en uitbetaald tot 1 maart 2024. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 juli 2020 [6] volgt dat in de situatie waarin de werkgever de opzegtermijn ten onrechte niet in acht heeft genomen – waarvan in het onderhavige geval sprake is – de hoogte van de transitievergoeding moet worden bepaald met inachtneming van die opzegtermijn. De arbeidsovereenkomst tussen Surplus en [verzoekster] zou bij een regelmatige opzegging, waarbij rekening zou moeten zijn gehouden met een opzegtermijn van vier maanden, zijn geëindigd op 1 juli 2024. De transitievergoeding zal daarom worden vastgesteld op het door [verzoekster] berekende bedrag van € 15.934,59 bruto. Omdat Surplus een bedrag aan transitievergoeding heeft uitbetaald van € 13.254,83 bruto (berekend tot 1 maart 2024) is Surplus het resterende bedrag van de transitievergoeding van € 2.679,76 bruto verschuldigd. De verzochte wettelijke rente is toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. [7] Omdat [verzoekster] berust in de opzegging wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 1 april 2024.
Netto/bruto specificatie
5.7.
[verzoekster] vordert verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie. De kantonrechter begrijpt dat de specificatie ziet op de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. Deze specificatie zal, als niet weersproken, worden toegewezen. De kantonrechter zal de termijn om de schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken bepalen op een termijn van veertien dagen na betekening van de beschikking. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Surplus, indien deze door de betekening van de beschikking kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling te voldoen, waarbij een termijn van twee maanden als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. Voor het geval Surplus niet aan deze veroordeling voldoet, vordert [verzoekster] dwangsommen. De gevorderde dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag dat Surplus in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,00 zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
[verzoekster] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
De gevorderde vergoeding van € 850,00 komt voor toewijzing in aanmerking. Ook de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf twee weken na betekening van de beschikking is toewijsbaar.
Proceskosten
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de Surplus, omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van [verzoekster] worden begroot op € 543,00 aan salaris gemachtigde en de nakosten van € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing): totaal € 678,00.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Surplus tot betaling aan [verzoekster] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 11.647,60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Surplus tot betaling aan [verzoekster] (het restant van) de transitievergoeding van € 2.679,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 april 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Surplus om een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken binnen veertien dagen na betekening van de beschikking op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, voor elke dag na betekening van de beschikking als Surplus niet voldoet aan de beschikking;
6.4.
veroordeelt Surplus tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot de dag van de gehele betaling als deze niet binnen twee weken na betekening van de beschikking zijn voldaan,
6.5.
veroordeelt Surplus in de proceskosten van € 678,00, te betaling betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Surplus niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet Surplus ook de kosten van betekening betalen,
6.6.
veroordeelt Surplus in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 7:669 lid 1 BW, in samenhang gelezen met artikel 7:669 lid 3 sub b BW en artikel 7:670 lid 1 sub a BW
2.artikel 7:671a lid 1 BW
3.artikel 7:672 lid 11 BW
4.artikel 7:672 lid 1 in samenhang met lid 2 onder d BW
5.artikel 7:686a lid 1 BW
7.artikel 7:686a lid 1 BW