ECLI:NL:RBZWB:2024:6089
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Wraking
- M. van Kralingen
- J. Römers
- A. Leppens
- Rechtspraak.nl
Kennelijk ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke hoofdzaken
Op 29 augustus 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek van een verzoeker behandeld. Dit verzoek was gericht tegen mr. Peters, die als bestuursrechter optreedt in twee hoofdzaken. Het wrakingsverzoek was ingediend op 27 augustus 2024 en berustte op gronden die door de verzoeker waren uiteengezet. De rechter, mr. Peters, berustte niet in het verzoek tot wraking. De verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek en een klacht ingediend tegen dezelfde rechter, die beide ongegrond waren verklaard. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door de wederpartij te betrekken bij de vraag of de verzoeker telefonisch aan de zitting kon deelnemen.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat alleen uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een ander oordeel. In dit geval concludeerde de wrakingskamer dat de enkele omstandigheid dat de rechter de mening van de wederpartij had gevraagd over de wijze van horen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.
De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en besloot dat de behandeling van de hoofdzaken voortgezet zou worden. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze hoofdzaken niet in behandeling zou worden genomen, omdat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsinstrument. Deze beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.