ECLI:NL:RBZWB:2024:6123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/10597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-waarde

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een WOZ-aanslag van 25 februari 2023, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift niet gemotiveerd zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de belanghebbende voldoende gronden heeft aangevoerd in zijn bezwaarschrift, ondanks dat hij aanvankelijk een 'proforma' bezwaarschrift indiende en later een aanvulling zou hebben gestuurd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de zaak terug moet worden verwezen naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende, maar het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 oktober 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft met dagtekening 6 april 2023 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag van 25 februari 2023.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet motiveren van het bezwaarschrift.
4. Belanghebbende voert aan dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het bezwaar wel is gemotiveerd. Belanghebbende stelt dat hij per e-mail van 7 juni 2023 een aanvulling op zijn bezwaarschrift met een motivering aan de heffingsambtenaar heeft gestuurd.
5. De heffingsambtenaar is van oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar voldoet niet aan de wettelijke eisen omdat het geen gronden bevat. Belanghebbende heeft een ‘proforma’ bezwaarschrift ingediend en is in de gelegenheid gesteld om gronden in te dienen en heeft hierop niet gereageerd. Nu dat niet is gedaan is de heffingsambtenaar van mening dat het bezwaar niet is gemotiveerd en terecht niet-ontvankelijk is verklaard én er ook terecht niet is gehoord. Wat betreft de e-mail van belanghebbende van 7 juni 2023 stelt de heffingsambtenaar dat deze niet is ontvangen
6. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de gronden (volledig) ontbreken en dus sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. In het bezwaarschrift is opgenomen: “
De reden van ons bezwaar is de incorrecte vaststelling van de hoogte van de WOZ-waarde. Wij betwisten dan ook de juistheid van de vastgestelde waarde.”Hieruit volgt dat belanghebbende het niet eens is met de hoogte van de aanslag. Dat is een motivering die voldoende is om van ‘gronden’ te kunnen spreken. Dat belanghebbende in het bezwaarschrift het heeft over ‘pro-forma’ en zijn gronden later wenst aan te vullen en dit volgens de heffingsambtenaar niet heeft gedaan, betekent niet dat het ontbreekt aan een grond en het bezwaarschrift daarom niet zou voldoen aan de motiveringseis.

Conclusie en gevolgen

7. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en belanghebbende niet is gehoord, moet de zaak worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
9. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. Omdat de redelijke behandeltermijn (nog) niet is overschreden, wijst de rechtbank dit verzoek af.
Proceskostenvergoeding
10. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten voor de beroepsfase. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,5. Voor een vergoeding van kosten voor bezwaar is in dit stadium van de procedure geen plaats, omdat de zaak teruggewezen wordt en de bezwaarprocedure nog niet is afgerond.
10.1.
Belanghebbende heeft tevens verzocht om kostenvergoeding voor het taxatierapport. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. In beroep is echter geen taxatierapport overgelegd en bovendien slaagt het beroep op een grond waarop een eventueel taxatierapport geen betrekking heeft. Voor zover in bezwaar een taxatierapport is overgelegd, geldt dat de bezwaarfase nog niet is afgerond en ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor een kostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan deze moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 2 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.