ECLI:NL:RBZWB:2024:6386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11228513 \ VV EXPL 24-50 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming na buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst wegens druggerelateerde activiteiten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting WonenBreburg en [gedaagde] B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [rechthebbende]. De eisende partij, WonenBreburg, vorderde ontruiming van een woning en een parkeerplaats na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De ontbinding was gebaseerd op de ontdekking van een drugslab in de woning, wat leidde tot een sluiting door de burgemeester van Breda. De kantonrechter oordeelde dat de buitengerechtelijke ontbinding proportioneel was en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was. De rechter overwoog dat de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de woning een ernstige overtreding vormde en dat het belang van WonenBreburg bij ontbinding van de huurovereenkomst zwaarder woog dan het belang van [rechthebbende] bij het behoud van de woning. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11228513 \ VV EXPL 24-50
Vonnis in kort geding van 16 september 2024
in de zaak van
STICHTING WONENBREBURG,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: mr. C.P. van den Berg,
tegen
[gedaagde] B.V., IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER VAN DE ONDER BEWIND GESTELDE [rechthebbende],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] (de bewindvoerder), en [rechthebbende] ,
gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het e-mailbericht van 31 augustus 2024 van WonenBreburg met 1 productie;
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op 10 oktober 2016 is een bewind ingesteld over alle (toekomstige) goederen van [rechthebbende] , met benoeming van [gedaagde] tot bewindvoerder.
2.2.
Op 10 december 2014 hebben WonenBreburg en [rechthebbende] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan het [adres 1] en de parkeerplaats aan het [adres 2] , beiden gelegen te [plaats 2] . Op de huurovereenkomsten zijn de Algemene Voorwaarden Woonruimte van Stichting WonenBreburg van
1 maart 2013 van toepassing.
2.3.
Op 29 januari 2024 hebben medewerkers van de politie Zeeland-West-Brabant naar aanleiding van een tip van WonenBreburg over een chemische lucht, de woning aan het
[adres 1] betreden en doorzocht. In de bestuurlijke rapportage van
20 februari 2024 is daarover het volgende vermeld:
“In de eerste slaapkamer werd het volgende aangetroffen:
  • 16 jerrycans met methanol (in totaal 80 liter);
  • 4 jerrycans met isopropylalcohol (in totaal 20 liter)
In de CV-ruimte/washok werd het volgende aangetroffen:
  • Twee vervuilende handdoeken met de geur van amfetamine
  • Enkele vervuilende, natte handdoeken met een restant van witte poeder en de geur van amfetamine;
  • Een pot met daarin wit poeder. Te weten mannitol (in totaal 1 kilogram);
  • Een bigshopper met daarin een zak met wit poeder, te weten acetaminophen (in totaal 10 kilogram);
  • Drie keer een witte fles van 1 liter met daarin een gele, troebele en zure vloeistof. Dit betrof drugsafval;
  • Twee jerrycans met zwavelzuur (in totaal 11 liter)
Eén centrifuge van het merk Thomas.
In de tweede slaapkamer werd het volgende aangetroffen:
  • Een plastic tas met daarin sealzakken, rollen tape en een plastic handschoen;
  • Een koeltas met daarin een garde, sealzakken, rollen tape, zeef, trechters en schuursponsjes;
  • Eén jerrycan met daarin een neutrale vloeistof met de geur van aceton (in totaal 1 liter);
  • Eén jerrycan met daarop een etiket methanol (in totaal 4 liter);
  • Eén brandstofjerrycan met daarin zwavelzuur (in totaal 4 liter);
  • Een centrifuge van het merk Marynen met een restant wit poeder. Er is een monster hiervan genomen. De frituge rook naar amfetamine;
  • 16 potten met restanten poeder, te weten mannitol;
  • Zes jerrycans waarvan drie leeg, één gevuld met 3,5 liter gele en sterk basische vloeistof, één gevuld met 5 liter gelde en sterk basische vloeistof, één gevuld met daarin ongeveer 500 milliliter gele en sterk basische vloeistof. Eén van de lege jerrycans rook naar amfetamine;
  • Een tas met rollen tape, sealzakken, een balans en een sealmachine van het merk Caso;
  • Een kunststof bak met daarin een spatel, garde, drie maatbekers, zeef, trechter, twee plastic scheppen en 8 blauwe teiltjes met een inhoud van 8 liter.(…)”
2.4.
Bij brief van 29 januari 2024 heeft WonenBreburg [rechthebbende] verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen in verband met de door politie aangetroffen materialen en grondstoffen om harddrugs te produceren in de woning.
2.5.
Op 23 februari 2024 heeft de Burgemeester van de gemeente Breda een voornemen tot sluiting van het gehuurde aan WonenBreburg toegezonden. Op 25 april 2024 is door de gemeente Breda bericht dat de Burgemeester op 3 mei 2024 overgaat tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden.
2.6.
De sluiting van de woning is inmiddels opgeheven omdat de periode van drie maanden is verstreken. Omdat de sleutels van het gehuurde zijn vervangen, heeft [rechthebbende] geen toegang tot het gehuurde.
2.7.
Bij brief van 1 mei 2024 heeft WonenBreburg aan [gedaagde] c.q. [rechthebbende] bericht dat zij de huurovereenkomst vanaf 3 mei 2024 op basis van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) buitengerechtelijk ontbindt.

3.Het geschil

3.1.
WonenBreburg vordert samengevat –
  • primair ontruiming van de woning aan het [adres 1] en de parkeerplaats aan het [adres 2] , met betaling van een gebruiksvergoeding;
  • subsidiair zodanige maatregelen jegens gedaagde te treffen als in goede justitie juist wordt geacht.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert primair tot onbevoegdheid van de kantonrechter. Subsidiair stelt zij dat de vordering moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Onbevoegdheid
4.1.
[gedaagde] stelt primair dat de kantonrechter onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat het kort geding vanwege de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geen huurzaak meer betreft. De zaak moet dan ook de handelsrechter worden beoordeeld, aldus [gedaagde] .
4.2.
Op grond van artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden door de kantonrechter zaken behandeld en beslist ‘betreffende een huurovereenkomst’. De term ‘betreffende’ duidt erop dat de vordering betrekking moet hebben op een huurovereenkomst. Dit is ruimer dan dat de vordering haar grondslag moet hebben in een huurovereenkomst. Hoewel de huurovereenkomst door de buitengerechtelijke ontbinding al in mei 2024 is geëindigd, wordt de rechtsverhouding tussen partijen nog steeds mede bepaald door de huurverhouding die tussen hen heeft bestaan. De gevorderde ontruiming vloeit zelfs rechtstreeks voort uit de ontbinding van de huurovereenkomst en hangt daar dus ook direct mee samen. Daarnaast is gebleken dat [rechthebbende] niet instemt met de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter acht zich daarom bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
Spoedeisend belang
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is ook niet weersproken.
De ontruiming
4.4.
WonenBreburg legt aan de vordering ten grondslag dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden naar aanleiding van de burgemeesterssluiting. WonenBreburg stelt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en zij acht de kans groot dat de buitengerechtelijke ontbinding in een eventuele bodemprocedure in stand zal blijven.
4.5.
Namens [gedaagde] is verweer gevoerd. [rechthebbende] heeft in dat kader tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de aanwezigheid van het drugslab niet aan hem kan worden toegerekend. Volgens [rechthebbende] zijn de materialen geplaatst in een periode dat hij niet in de woning verbleef. In die periode, in januari 2024, verbleef hij van maandag tot donderdag in de woning van zijn vader en in de weekenden bij zijn partner.
4.6.
De gevorderde ontruiming is, zo begrijpt de kantonrechter, gebaseerd op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
In dit kort geding staat dan ook de vraag centraal of en in hoeverre aannemelijk is dat de buitengerechtelijke ontbinding in een eventuele bodemprocedure stand zal houden.
4.7.
Artikel 7:231 lid 2 BW geeft de verhuurder de bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden als sprake is van gedragingen in strijd met bepalingen van de Opiumwet en het desbetreffende gebouw op basis van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.
4.8.
In dit verband is niet in geschil dat in het gehuurde een grote hoeveelheid grondstoffen en goederen benodigd voor het produceren van drugs zijn aangetroffen en dat de woning op last van de burgemeester is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. WonenBreburg was dan ook op grond van artikel 7:231 lid 2 BW bevoegd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Dat het besluit van de burgemeester niet onherroepelijk is, staat aan de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding niet in de weg (o.a. Gerechtshof Den Haag 1 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:823).
4.9.
De vraag die voorligt is of de buitengerechtelijke ontbinding en de daaropvolgende gevorderde ontruiming evenredig (proportioneel) is in de zin van artikel 8 EVRM en of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat WonenBreburg gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot ontbinding. Het woonrecht is namelijk een vitaal recht, dat beschermd wordt in artikel 8 EVRM. Daarop kan alleen inbreuk worden gemaakt indien sprake is van een proportionele maatregel. De rechter moet bij zijn beoordeling alle feiten en omstandigheden afwegen, waaronder de kans dat het besluit tot sluiting wordt herroepen of vernietigd, de ernst van de overtreding die ten grondslag ligt aan de sluiting en de gevolgen van de ontruiming voor de huurder.
Proportionaliteit
4.10.
De Burgemeester van de Gemeente Breda heeft besloten tot sluiting van het gehuurde. Hoewel namens [rechthebbende] bezwaar is gemaakt tegen de sluiting, acht de kantonrechter de kans op vernietiging van het besluit gering. [gedaagde] en [rechthebbende] hebben niet toegelicht welke argumenten zij in dit verband hebben aangevoerd. Verder zijn noch [rechthebbende] noch zijn voor die procedure ingeschakelde advocaat tijdens de hoorzitting verschenen. Gelet hierop draagt deze omstandigheid niet bij aan een oordeel dat de buitengerechtelijke ontbinding disproportioneel zou zijn.
4.11.
In de afweging weegt zwaar mee dat sprake is van een ernstige overtreding: er is een zeer grote hoeveelheid grondstoffen en materialen aangetroffen die benodigd zijn voor het produceren van harddrugs. De aanwezigheid van dergelijke hoeveelheden zijn gevaarlijk in een woonwijk en al helemaal in een appartementencomplex. WonenBreburg voert een zerotolerancebeleid in zaken waarin druggerelateerde zaken aan de orde zijn. Weliswaar heeft [rechthebbende] betwist dat de goederen van hem waren en stelt hij dat hij er door iemand is ingeluisd, maar [rechthebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen (duidelijk) antwoord geven op de vraag wanneer hij precies wèl in de woning heeft verbleven en welke personen toegang hebben tot de woning. Ook is gebleken dat hij diverse huissleutels is kwijtgeraakt zonder dat hij actief heeft geprobeerd om deze terug te vinden of terug te krijgen, terwijl hij er ook niet voor heeft gezorgd dat de sloten vervangen zouden worden. Tot slot is vast komen te staan dat in de woning van zijn partner, waar hij in de periode van januari 2024 in ieder geval wel heeft verbleven, verdovende middelen zijn aangetroffen waarvan [rechthebbende] heeft erkend dat deze van hem waren. Gelet op al deze feiten en omstandigheden heeft de kantonrechter voldoende aanknopingspunten om [rechthebbende] verantwoordelijk te houden voor hetgeen in het gehuurde is aangetroffen.
4.12.
Tegenover het belang van WonenBreburg staat het belang van [rechthebbende] bij het behoud van de woning. [rechthebbende] heeft alleen aangegeven dat hij in de woning wil blijven wonen, zonder verdere onderbouwing. Sterker nog, eigenlijk wil hij op termijn de woning verlaten. Verder is gebleken dat [rechthebbende] tijdens de burgemeesterssluiting ook vervangende woon- of verblijfruimte heeft gevonden. Dit betekent dat Munt het belang van [rechthebbende] om de woning te mogen blijven bewonen, onvoldoende heeft onderbouwd.
Conclusie
4.13.
De kantonrechter vindt het belang van WonenBreburg bij ontbinding van de huurovereenkomst in de gegeven omstandigheden zwaarder wegen dan het belang van [rechthebbende] bij het behoud van deze woning. De buitengerechtelijke ontbinding is proportioneel en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen.
4.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WonenBreburg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
920,37

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres 1] en de parkeerplaats aan het [adres 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van WonenBreburg zijn, en de sleutels af te geven aan WonenBreburg,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan WonenBreburg een gebruiksvergoeding, gelijk aan de thans geldende huurprijs voor elke maand, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend, dat de woning respectievelijk de parkeerplaats in bezit wordt gehouden totdat de woning respectievelijk de parkeerplaats is ontruimd,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 920,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024.