In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag beoordeeld. Eiser had op 22 november 2021 kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) besloot op 20 oktober 2022 om deze aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Na bezwaar van eiser heeft de Svb de aanvraag alsnog in behandeling genomen, maar besloot dat eiser vanaf het vierde kwartaal van 2020 geen kinderbijslag voor zijn twee kinderen zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 juni 2024 behandeld, maar eiser was niet aanwezig vanwege transportproblemen vanuit detentie. De zitting werd geschorst om eiser de kans te geven om alsnog deel te nemen, en op 12 september 2024 vond een tweede zitting plaats.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de argumenten van eiser dat hij wel degelijk bijdroeg aan het onderhoud van zijn kinderen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan de vereiste onderhoudsbijdrage voldeed, zoals vastgelegd in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Svb standhoudt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.