ECLI:NL:RBZWB:2024:6507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/2276 AKW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag beoordeeld. Eiser had op 22 november 2021 kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) besloot op 20 oktober 2022 om deze aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Na bezwaar van eiser heeft de Svb de aanvraag alsnog in behandeling genomen, maar besloot dat eiser vanaf het vierde kwartaal van 2020 geen kinderbijslag voor zijn twee kinderen zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 juni 2024 behandeld, maar eiser was niet aanwezig vanwege transportproblemen vanuit detentie. De zitting werd geschorst om eiser de kans te geven om alsnog deel te nemen, en op 12 september 2024 vond een tweede zitting plaats.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de argumenten van eiser dat hij wel degelijk bijdroeg aan het onderhoud van zijn kinderen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan de vereiste onderhoudsbijdrage voldeed, zoals vastgelegd in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Svb standhoudt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2276 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht, de Svb

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Inleiding

1. Op 22 november 2021 heeft eiser vanaf oktober 2021 kinderbijslag aangevraagd. In het besluit van 20 oktober 2022 heeft de Svb besloten om de aanvraag van eiser niet verder in behandeling te nemen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiser heeft de Svb zijn aanvraag alsnog in behandeling genomen. De Svb heeft vervolgens besloten dat eiser vanaf het vierde kwartaal van 2020 geen kinderbijslag voor zijn twee kinderen krijgt. De Svb heeft de kosten in de bezwarenprocedure aan eiser betaald en € 597,00 aan hem vergoed. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen dit besluit.
1.2.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De Svb heeft zich voorafgaand aan deze zitting hiervoor afgemeld. Eiser was niet bij de zitting aanwezig, omdat zijn transport vanuit detentie niet goed was geregeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op verzoek van zijn gemachtigde geschorst om eiser alsnog in de gelegenheid te stellen om aan de zitting deel te nemen. De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 22 november 2021 kinderbijslag aangevraagd. Na het opvragen van aanvullende stukken heeft eiser aanvullende stukken aan de Svb toegestuurd en aankoopbonnen overgelegd. Vervolgens heeft de Svb op 20 oktober 2022 besloten om de aanvraag van eiser niet verder in behandeling te nemen.
Op 24 november 2022 heeft de gemachtigde van eiser hiertegen bezwaar gemaakt. De Svb heeft de aanvraag in behandeling genomen en gezegd van plan te zijn deze af te wijzen. De redenen hiervoor waren dat de kinderbijslag al aan de andere ouder was toegekend, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het onderhoud van zijn kinderen bijdraagt en dat dit meer betreft dan de andere ouder. De gemachtigde van eiser heeft bij haar aanvullende bezwaarschrift aankoopbonnen van eiser ten behoeve zijn twee kinderen overgelegd.
In het besluit van 2 maart 2023 heeft de Svb besloten dat eiser vanaf het vierde kwartaal van 2020 geen kinderbijslag voor zijn kinderen krijgt. De Svb heeft de kosten in de bezwarenprocedure aan eiser betaald en € 597,00 aan hem vergoed.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser om kinderbijslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan achttien jaar en dat door hem wordt onderhouden. Op grond van het achtste lid van dat artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover nadere regels gesteld. Dit is geregeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). Voor 2020 en 2021 was de vereiste onderhoudsbijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen € 433,- per kind en vanaf 9 februari 2022 bedroeg deze € 440,- per kind.
5. Het gaat hier om de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag voor de twee kinderen van eiser met ingang van het vierde kwartaal van 2020 tot en met het vierde kwartaal van 2022. De kinderen van eiser zijn sinds 2018 uit huis geplaatst en zij wonen sindsdien niet meer bij hun ouders.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep geldt dat eiser op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze moet aantonen of aannemelijk maken dat hij de in artikel 5, eerste lid, van het BUK genoemde onderhoudsbijdrage heeft geleverd. [1]
5.2.
Eiser stelt dat hij (in tegenstelling tot de andere ouder) in die periode een bijdrage heeft geleverd in het onderhoud van zijn twee kinderen en dat deze bijdrage hoger is geweest dan € 440,00 per kind per kwartaal. Daarnaast stelt hij dat zijn bijdrage hoger is geweest dan die van de andere ouder.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de betrokken periode voldoende heeft bijgedragen aan het levensonderhoud van zijn twee kinderen. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij in die periode de hoogste bijdrage in hun onderhoud heeft geleverd. De door eiser in bezwaar overgelegde aankoopbonnen houden onvoldoende verband met de door hem overgelegde lijst kleding en schoenen en het door zijn gemachtigde opgestelde overzicht van spullen. Deze kleding, schoenen en spullen zou eiser in de betrokken periode voor zijn kinderen hebben aangeschaft en toen via zijn gemachtigde aan hen hebben gegeven. De pinbonnen van de door eiser contant opgenomen geldbedragen tonen evenmin aan dat eiser deze destijds heeft gebruikt voor het onderhoud van zijn twee kinderen. De Svb heeft in het bestreden besluit daarom terecht opgemerkt dat uit de door eiser verstrekte informatie en toegestuurde bewijsstukken niet is gebleken dat hij zijn kinderen in de betrokken periode in voldoende mate heeft onderhouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 24 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.
Artikel 14
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.
3. Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, werd ingediend.
Artikel 18, vijfde lid
Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK)
Artikel 5 Bedrag onderhoud van het kind voor enkele kinderbijslag dat niet tot het huishouden van de verzekerde behoort, zoals dat luidde per 01-01-2020 en 01-01-2021
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b , van de wet, is € 433,- per kalenderkwartaal.
Artikel 5 Bedrag onderhoud van het kind voor enkele kinderbijslag dat niet tot het huishouden van de verzekerde behoort, zoals dat luidde per 09-02-2022 en 12-02-2022
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b , van de wet, is € 440,- per kalenderkwartaal.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2101.