ECLI:NL:RBZWB:2024:6630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11034679 CV EXPL 24-1728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst wegens huurachterstand

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de beëindiging van een huurovereenkomst. De zaak betreft de vraag of [eiser] de huurovereenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft opgezegd en of [gedaagde] de opslagruimte moet ontruimen vanwege een huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] de huurovereenkomst op 18 januari 2024 heeft opgezegd, met een einddatum van 29 februari 2024, en dat deze opzegging rechtsgeldig was. De rechter oordeelde dat er sprake was van een huurachterstand van € 1.800,00, die door [gedaagde] niet of onvoldoende was betwist. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, inclusief de ontruiming van de opslagruimte en een dwangsom voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met de ontruiming. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van huurachterstand en proceskosten. De kantonrechter heeft de gevorderde ontruimingstermijn van drie dagen afgewezen en in plaats daarvan een termijn van veertien dagen vastgesteld voor de ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11034679 CV EXPL 24-1728
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam bij [bedrijf] te [plaats 2] ,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonadres]
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Waar de zaak over gaat

De zaak gaat over de vraag of [eiser] de huurovereenkomst met [gedaagde] juist heeft opgezegd en of de opslagruimte (z.g. schuur [nummer] ) moet worden ontruimd vanwege een huurachterstand.

2.Hoe de procedure is verlopen

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024;
- de notitie ten behoeve van comparitie van 6 augustus 2024 met de actuele huurachterstand;
- de mondelinge behandeling van 6 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de akte wijziging van eis, die op zitting van 6 augustus 2024 is overhandigd;
- de notitie ten behoeve van comparitie van 19 augustus 2024 met de actuele huurachterstand;
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Daarna is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

3.Waar de kantonrechter over moet oordelen

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst is geëindigd per 29 februari 2024 door opzegging dan wel, subsidiair, de huurovereenkomst te ontbinden;
b. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de opslagruimte met aanhorigheden aan [adres] met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en vervolgens ontruimd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft en de dwangsommen niet te maximeren, althans deze in ieder geval vast te stellen op minimaal de daadwerkelijke ontruimingskosten van € 35.000,00 alsmede met machtiging van [eiser] om het gehuurde zelf te (doen) ontruimen;
c. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.723,11 aan huurachterstand (inclusief rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,00 na 27 maart 2024;
d. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 600,00 per maand vanaf april 2024 tot aan de dag dat de huurovereenkomst wordt ontbonden;
e. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van 600,00 aan schade/gebruikersvergoeding, elke ingegane maand te rekenen voor een gehele maand, vanaf de datum van ontbinding of opzegging van de huurovereenkomst totdat het gehuurde is ontruimd;
f. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

4.De standpunten van partijen

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de huurovereenkomst met [gedaagde] bij brief van 18 januari 2024 opgezegd tegen 29 februari 2024 met aanzegging van ontruiming tegen die datum. Omdat het gaat om een huurovereenkomst waarbij huurder geen huurbescherming heeft op grond van de wet, kon [eiser] de huurovereenkomst op deze manier opzeggen. Als redenen voor de opzegging heeft [eiser] aangevoerd dat niet kan worden gevergd gezien de wanbetaling dat gedaagde nog langer in het genot van het gehuurde zal worden gelaten. Ook geeft [eiser] aan al enige tijd geen reactie te krijgen namens [gedaagde] op contact- en betalingsverzoeken. Bij notitie van 19 augustus 2024 heeft [eiser] een overzicht overgelegd van de actuele huurachterstand. Deze huurachterstand bedraagt tot en met augustus 2024 een bedrag van € 1.800,00 nu de maanden april 2022, november 2022 en augustus 2024 onbetaald zijn gebleven.
4.2.
[gedaagde] erkent dat er een achterstand bestaat in de huurbetalingen zoals door [eiser] op het moment van de mondelinge behandeling gesteld. Daarbij heeft hij de omstandigheden geschetst waaronder de huurachterstand is ontstaan. Hij geeft aan al jaren de loods van [eiser] te huren. [gedaagde] voert aan in 2023 een ongeluk te hebben gehad en dat er sterfgevallen zijn geweest binnen de familie. Hierdoor geeft hij aan een aantal zaken te vergeten en niet goed te zijn nagekomen. Hoewel [gedaagde] aangeeft in de veronderstelling te zijn een regeling te zijn overeengekomen, geeft hij aan tot zijn verassing eind maart 2024 een opzegging te hebben ontvangen van de deurwaarder. Daarnaast voert [gedaagde] aan medio dit jaar over een aanzienlijk bedrag te gaan beschikken waardoor hij de huur één jaar vooruit kan betalen. Tot slot geeft [gedaagde] aan graag tot overeenstemming van een betalingsregeling te komen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.Hoe de kantonrechter oordeelt

Huurachterstand
5.1.
Niet in geschil is dat sprake is van een huurachterstand. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 19 augustus 2024 de actuele huurachterstand erkend, althans niet of onvoldoende bestreden, zodat het bedrag van € 1.800,00 aan huurachterstand zal worden toegewezen. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
Toetsingsmaatstaf opzegging
5.2.
De huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] heeft betrekking op de huur van een behoorlijke opslagruimte. De wettelijke regelingen die aan huurders bijzondere bescherming bieden, zoals huurbescherming en/of ontruimingsbescherming bij de huur van woonruimte en/of bedrijfsruimte, zijn op deze huurovereenkomsten niet van toepassing. Wel zijn van toepassing de algemene regels uit de huurtitel van boek 7 van het BW, aangevuld met de gewone regels van het verbintenissenrecht.
5.3.
Dit betekent dat op de beëindiging van de huurovereenkomst artikel 7:228 BW van toepassing is. Volgens lid 2 van dit artikel eindigt een huurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan of voor onbepaalde tijd is verlengd, door opzegging met een opzegtermijn van tenminste één maand. In dit geval heeft [eiser] de huurovereenkomst opgezegd bij brief van 18 januari 2024 tegen 29 februari 2024. De reden namens [eiser] om tot de opzegging over te gaan is het uitblijven van betaling van de huurpenningen, ook nadat diverse contact- en betalingsverzoeken zijn gestuurd.
5.4.
De jurisprudentie over de opzegging van duurovereenkomsten is ook op deze zaak van toepassing. De Hoge Raad heeft in het Goglio-arrest (ECLI:NL:HR:2018:141) over duurovereenkomsten als volgt overwogen:
(...) 3.6.2
Of en, zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.
Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (Vgl. onder meer HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685, rov. 3.6, HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341, rov. 3.5.1 en HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134, NJ 2016/450, rov. 4.4.2)
3.6.3
Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden.
3.6.4
Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (vgl. HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134, NJ 2016/450, rov. 4.4.2). (…)
[eiser] heeft de overeenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig opgezegd
5.5.
De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat in dit geval sprake is van een duurovereenkomst en dat [eiser] deze overeenkomst met goede redenen heeft opgezegd. Zo heeft [gedaagde] vanaf oktober 2023 tot en met januari 2024 een huurachterstand laten ontstaan van € 2.400,00, zijnde 4 maanden. Ondanks diverse contact- en betalingsverzoeken door [eiser] , kwam geen reactie namens [gedaagde] . Hierna heeft [eiser] de overeenkomst opgezegd. Het beroep op de uit artikel 7:228 BW voortvloeiende bevoegdheid om de huurovereenkomst op te zeggen is daarom niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ook brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid niet mee dat een langere opzegtermijn dan de wettelijke opzegtermijn in acht had moeten worden genomen. Het voorgaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van een rechtsgeldige opzegging door [eiser] en dat daarmee de primaire vordering kan worden toegewezen. Dit betekent dat de kantonrechter een verklaring voor recht zal geven dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] door opzegging is geëindigd per 29 februari 2024. De subsidiaire vordering behoeft daarmee geen bespreking meer.
5.6.
Aangezien een verklaring voor recht zich niet leent voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de door eiser verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de gevorderde verklaring voor recht, als zijnde in strijd met de aard daarvan, op dit punt zal worden afgewezen.
Ontruiming
5.7.
Nu vast is komen te staan dat [eiser] de overeenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft opgezegd en de overeenkomst per 29 februari 2024 is geëindigd, wijst de kantonrechter ook de gevorderde ontruiming toe. De door eiser gevorderde ontruimingstermijn van drie dagen na betekening van het vonnis, zal niet worden toegewezen. Deze termijn om het gehuurde te verlaten is te kort. In plaats daarvan zal aan gedaagde een redelijke en gebruikelijke termijn van veertien dagen worden gegeven om het gehuurde te ontruimen.
5.8.
Voorts vordert [eiser] een dwangsom voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft de opslagruimte te ontruimen en te verlaten. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd (€ 100,00 per dag) en gemaximeerd (€ 5.000,00). Daarbij overweegt de kantonrechter dat een dwangsom dient als prikkel tot nakoming en niet als vorm van schadevergoeding.
5.9.
Verder ziet de kantonrechter geen grond om de gevorderde machtiging van eiser om de ontruiming zelf uit te (doen) voeren. Deze wijze van ontruiming berust immers niet op de wet. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder.
gebruiksvergoeding
5.10.
De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 600,00 per maand aan schade/gebruikersvergoeding vanaf september 2024 toe. Immers, de huurtermijnen tot en met augustus 2024 zijn al meegenomen in het toe te wijzen bedrag aan huurachterstand dat [gedaagde] moet betalen.
Rente en kosten
5.11.
De gevorderde verschenen en toekomstige wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen zoals hierna in de beslissing bepaald.
5.12.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
714,00
(3,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.218,39

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is geëindigd door opzegging per 29 februari 2024;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om de opslagruimte binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat gedaagde met de afgifte van het voertuig in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 1.923,11 aan huurachterstand tot en met augustus 2024 (inclusief verschenen rente tot 27 maart 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 1.800,00 vanaf 27 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 600,00 aan schade/gebruikersvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan vanaf september 2024 dat [gedaagde] het gehuurde feitelijk in gebruik houdt;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 974,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.5.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.