Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de belastingdienst. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijtuigen, maar werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar was. De griffier had belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar belanghebbende had geen goede reden gegeven voor het verzuim. Hierdoor bleef het bestreden besluit in stand en werd het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn niet was overschreden. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier.