ECLI:NL:RBZWB:2024:6640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/11833 t/m 23/11839
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024, wordt beslist over de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar en de beslissingen van de inspecteur van de belastingdienst. De beroepen zijn ingediend tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2005 tot en met 2011. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat ze te laat zijn ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de dagtekening 3 augustus 2021, waardoor de termijn eindigde op 14 september 2021. Het beroepschrift is echter pas op 13 december 2023 op de post gedaan, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend.

De rechtbank overweegt dat de reden die belanghebbende aanvoert voor de termijnoverschrijding, namelijk dat hij pas op 11 december 2023 op de hoogte was van de uitspraken op bezwaar, niet verschoonbaar is. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende tijdens de bezwaarprocedure werd bijgestaan door een gemachtigde, die de uitspraken op bezwaar heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat het aan de gemachtigde was om belanghebbende tijdig te informeren. Aangezien er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken, verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11833 t/m 23/11839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar en de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de inspecteur van 3 augustus 2021. De beroepen zien op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2005 tot en met 2011 met aanslagnummers [BSN] .H.57, [BSN] .H.67, [BSN] .H.77, [BSN] .H.87, [BSN] .H.97, [BSN] .H.07 en [BSN] .H.17.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat ze te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen.
3.1.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Zijn de beroepen te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de alle uitspraken op bezwaar 3 augustus 2021 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 14 september 2021.
4.1.
Belanghebbende heeft het beroepschrift met PostNL verstuurd. Gelet op de poststempel gaat de rechtbank ervan uit dat het beroepschrift op 13 december 2023 op de post is gedaan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beroepen eerder op de post zijn gedaan. De beroepen zijn dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende is pas op 11 december 2023 bekend geworden met de uitspraken op bezwaar en de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering (hierna samen: de uitspraken), tijdens een afspraak met de gemachtigde op kantoor. Belanghebbende is het er niet mee eens dat de inspecteur de uitspraken niet rechtstreeks aan hem heeft toegezonden, terwijl belanghebbende elk ander bericht van de belastingdienst in deze zaak wel heeft ontvangen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat deze reden de overschrijding niet verschoonbaar maken. Niet in geschil is dat belanghebbende gedurende de (bezwaar)procedure is bijgestaan door de voormalige gemachtigde, [naam 2] van [B.V.] en dat de uitspraken door deze persoon en/of dit kantoor zijn ontvangen. De vraag is of de inspecteur de uitspraken ook naar belanghebbende had moeten sturen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit artikel 6:17 van de Awb volgt dat als een belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde de correspondentie over de processtukken aan de gemachtigde moet worden toegezonden. De inspecteur was dan niet gehouden om de uitspraken ook aan belanghebbende toe te zenden. Het was aan de toenmalige gemachtigde om belanghebbende tijdig op de hoogte te brengen van de uitspraken. Dat de inspecteur belanghebbende in deze procedure op eerdere momenten ook zou hebben gemaild, zoals belanghebbende stelt, leidt niet tot een ander oordeel.
5.2
Er is geen sprake van niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden die tot gevolg hadden dat het beroepschrift na de termijn is ingediend. De rechtbank acht ook geen sprake van geringe verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende. Uit vaste rechtspraak komt naar voeren dat het processuele handelen van de gemachtigde voor rekening komt van degene die de behartiging van zijn belangen aan hem heeft toevertrouwd. Dat geldt ook voor de overschrijding van de rechtsmiddeltermijn. Niet is gebleken dat de toenmalige gemachtigde in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig een beroepschrift in te dienen.
Beslissingen op verzoeken om ambtshalve vermindering
6. Partijen zijn niet verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep voor zover het beroepschrift zich richt tegen de beslissingen van de inspecteur om de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 niet ambtshalve te verminderen (aanslagnummers [BSN] .H.07 en [BSN] .H.17). Gelet op de inhoudelijke gronden in het beroepschrift gaat de rechtbank ervan uit dat belanghebbende deze beslissingen ook aan de rechtbank heeft willen voorleggen. De rechtbank acht het ook niet aangewezen om de inspecteur op te dragen om het beroepschrift als bezwaarschrift tegen die beslissingen in behandeling te nemen. Dit gelet op het oordeel van de rechtbank omtrent de verschoonbaarheid van de beroepstermijn. Te verwachten valt namelijk dat de beslissing van de inspecteur hetzelfde uitvalt, gelet op het standpunt van de inspecteur in de brief van 5 maart 2024 en het om dezelfde feiten en omstandigheden gaat. Het gegeven oordeel van de rechtbank ziet daarom ook op de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.