ECLI:NL:RBZWB:2024:6657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/9555 en BRE 23/9556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Q. Beukers-van Dooren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 oktober 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij belastingrente in rekening was gebracht. De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat de navorderingsaanslag IB/PVV te hoog is. De rechtbank concludeert dat de transactiewinst van de verkoop van onroerend goed in bepaalde gevallen als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) moet worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden van belanghebbende bij de eerste verkoop normaal actief vermogensbeheer te boven gingen, terwijl dit bij de tweede verkoop wel het geval was. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV tot een belastbaar ROW van € 680.483 en handhaaft de navorderingsaanslag Zvw 2017. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9555 en BRE 23/9556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N.J.A. Raets),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. De inspecteur heeft daarbij belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, zijn partner [naam 1] , gemachtigde en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] verschenen.
1.4.
Ter zitting heeft gemachtigde een pleitnota overgelegd. De rechtbank heeft dit stuk aan het dossier toegevoegd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2017 terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de transactiewinsten die belanghebbende heeft behaald met de verkoop van het pand aan het [straat 1] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] en de percelen grond daarbij (verkoop 1) en met de verkoop van het pand aan [straat 2] [huisnummer 3] en de percelen grond aan het [straat 1] en [straat 2] (verkoop 2) kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) dan wel, voor wat betreft de verkoop 2, als winst uit onderneming.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de transactiewinst die belanghebbende heeft behaald met de verkoop 1 niet en de transactiewinst die belanghebbende heeft behaald met de verkoop 2 wel kwalificeert als ROW, omdat bij de tweede verkoop sprake is van werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van – redelijkerwijs te verwachten – voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd, maar de navorderingsaanslag IB/PVV is te hoog. Het beroep is daarom gegrond. De aanslag Zvw is niet naar een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 een aangifte inkomstenbelasting ingediend. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
3.1.
Naar aanleiding van een signaal van het Landelijk Vastgoed Controle Team op 17 mei 2021 en de daarop volgende correspondentie met (de voormalig adviseurs van) belanghebbende heeft de inspecteur aan belanghebbende de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 opgelegd waarbij hij, naast het aangegeven inkomen, een bedrag aan ROW heeft belast van € 940.483. De inspecteur heeft tevens een navorderingsaanslag Zvw 2017 opgelegd naar een (maximum) bijdrage-inkomen van € 53.701.
3.2.
De inspecteur heeft zich voor wat betreft de hoogte van het ROW gebaseerd op de diverse aktes van levering met betrekking tot het pand [straat 1] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] , het pand [straat 2] [huisnummer 3] en de diverse percelen grond. Een en ander kan als volgt worden samengevat:
Verkoop 1
Datum
Bedrag
Aankoop [straat 1] [huisnummer 1] t/m [huisnummer 2] en percelen grond
Verkoop aan [B.V.]
Aankoop [straat 1] [huisnummer 1] t/m [huisnummer 2] en percelen grond
Verkoop aan [naam 2] en [naam 3]
(met koopoptie)
Aankoop [straat 1] [huisnummer 1] t/m [huisnummer 2] en percelen grond
(inclusief extra perceel grond)
2009
6 juni 2012
9 april 2013
10 april 2014
31 juli 2017
€ 750.000
€ 775.000
€ 500.000
€ 600.000
Verkoop aan [naam 4]
31 juli 2017
€ 860.000
Transactiewinst
€ 260.000
Verkoop 2
Datum
Bedrag
Aankoop percelen grond [straat 1]
Aankoop pand [straat 2] [huisnummer 3]
Aankoop percelen grond [straat 1] / [straat 2]
Aankoop percelen grond [straat 1] / [straat 2]
11 september 2012
3 oktober 2012
6 december 2012
30 juni 2017
€ 5.000
€ 300.000
€ 350.000
€ 204.517
Totaal aankopen
€ 859.517
Verkoop aan [bedrijf]
30 juni 2017
€ 1.540.000
Transactiewinst
€ 680.483
3.3.
De hoogte van de behaalde transactiewinsten is tussen partijen niet in geschil.

Motivering

Nieuw feit voor navordering
4. Voor navordering is in beginsel een nieuw feit vereist. [1] Dat betreft een feit dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Ten tijde van het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 was de inspecteur niet bekend met de aan- en verkoop van de diverse panden en percelen grond door belanghebbende. Omdat de inspecteur pas bekend werd met deze informatie door het signaal van het Landelijk Vastgoed Controle Team en de daarop volgende correspondentie met (de voormalig adviseurs van) belanghebbende nadat de aanslag IB/PVV 2017 was opgelegd, beschikt hij over een nieuw feit dat navordering over 2017 rechtvaardigt. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de inspecteur al ten tijde van het opleggen van de aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de transacties.
De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2017
4.1.
Om de voordelen die belanghebbende heeft genoten te kunnen aanmerken als ROW, dienen die werkzaamheden in het economische verkeer te zijn verricht en moeten zij zijn gericht op het behalen van een geldelijk voordeel. Dit voordeel dient in beginsel door de belastingplichtige te zijn beoogd (subjectief) en naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs te kunnen worden verwacht (objectief). Of aan deze eisen is voldaan, moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden. Inkomsten behaald met het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, behoren eveneens tot het belastbare ROW. [2] Daarvan is sprake bij werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van – redelijkerwijs te verwachten – voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaat. [3]
4.2.
De bewijslast dat sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer rust in beginsel op de inspecteur. De inspecteur is echter van mening dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard in verband met de omstandigheid dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. [4]
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [5]
4.4.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan in verband met de genoten inkomsten uit de beide verkopen. De rechtbank overweegt daartoe dat in dit geval de scheidslijn tussen belast en onbelast inkomen zo dun is dat de rechtbank aannemelijk acht dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangifte niet heeft gerealiseerd dat de aangifte onjuist was en dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Dit betekent dat het beroep van de inspecteur op de omkering en verzwaring van de bewijslast niet slaagt en dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer.
4.5.
Met betrekking tot de verkoop 1 overweegt de rechtbank dat belanghebbende het pand [straat 1] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] en de percelen grond op 10 april 2014 inclusief een optie tot terugkoop van de onroerende zaken heeft verkocht. Een jaar later heeft hij deze koopoptie uitgeoefend en het pand en de percelen grond (inclusief een extra perceel grond) teruggekocht en meteen doorverkocht aan zijn neef. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende met betrekking tot deze transacties extra werkzaamheden heeft verricht, naast het enkele aan- en verkopen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van belanghebbende dat hij in 2014 de percelen heeft verkocht met een terugkoopoptierecht vanwege financieringsproblemen. Door het voorbehoud van het optierecht heeft hij zich toen het economisch belang bij die percelen deels voorbehouden, en daarmee is uiteindelijk het positieve resultaat behaald. Het komt er dan op neer dat belanghebbende de percelen heeft gekocht en later met winst heeft verkocht. Dat hij enige waarde aan die percelen heeft toegevoegd en dat er sprake is geweest van meer dan speculatie acht de rechtbank niet aannemelijk. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de werkzaamheden van belanghebbende normaal actief vermogensbeheer te boven gingen. Voor wat betreft de verkoop 1 heeft de inspecteur daarom niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ROW. Het beroep is dus gegrond.
4.6.
Met betrekking tot de verkoop 2 blijkt uit de feiten – en belanghebbende heeft dat ter zitting ook erkend – dat belanghebbende na de aankoop van het pand [straat 2] [huisnummer 3] bewust bezig is geweest met aankopen die de waarde van dat pand zouden verhogen. Zo heeft hij aangrenzende percelen bijgekocht en is hij aan de verkoper van de hoekpercelen (de percelen grond [straat 1] / [straat 2] ), die op dat moment niet te koop stonden, gaan vragen om die hoekpercelen, die aansluiten bij de percelen grond die hij al in bezit had, aan hem te verkopen. Belanghebbende heeft ook erkend dat hij meerwaarde heeft kunnen creëren door het pand [straat 2] [huisnummer 3] en de percelen grond te combineren met de hoekpercelen. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende, bij het bewust meerwaarde creëren, werkzaamheden heeft verricht die een normaal actief vermogensbeheer te boven gaan. Voor wat betreft de verkoop 2 heeft de inspecteur daarom wel aannemelijk gemaakt dat sprake is van ROW. Het subsidiaire standpunt van de inspecteur, dat sprake is van winst uit onderneming, kan dan onbesproken blijven.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 terecht, maar naar een te hoog bedrag is opgelegd. Het belastbare ROW moet worden verminderd tot € 680.483. [6] De navorderingsaanslag Zvw 2017 is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd, omdat het bijdrage-inkomen hoger blijft dan het maximum bijdrage-inkomen van € 53.701.
4.8.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden en heeft in dat verband verwezen naar twee uitspraken van het Gerechtshof Den Haag. [7] Volgens belanghebbende heeft de inspecteur het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden door zonder weerlegging van de jurisprudentie over te gaan tot afwijzing van het bezwaar, vooral nadat de inspecteur heeft toegezegd deze jurisprudentie te zullen bestuderen.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt. Bij toepassing van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur gaat het er om of gevallen die overigens gelijk zijn aan het geval van belanghebbende door de inspecteur gunstiger zijn behandeld. In dit geval gaat het om twee gerechtelijke uitspraken en niet om het beleid van de inspecteur. Het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is daarom niet van toepassing.
4.10.
De rechtbank ziet overigens ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar in strijd met enig (ander) algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door enkele stukken niet naar de gemachtigde van belanghebbende te sturen of in de uitspraak op bezwaar niet in te gaan op jurisprudentie die belanghebbende van belang achtte, ziet de rechtbank geen aanleiding om hieraan gevolgen te verbinden omdat niet gebleken is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld.
4.11.
Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Belastingrente
4.12.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 vermindert de rechtbank het bedrag van de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag. Voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2017 ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep dat ziet op de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 gegrond en het beroep dat ziet op de navorderingsaanslag Zvw 2017 ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de beschikking belastingrente moeten worden verminderd. De navorderingsaanslag Zvw 2017 en de beschikking belastingrente bij deze aanslag blijven in stand.
5.1.
Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding en stelt de proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) als volgt vast. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624 [8] en in beroep een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft de hoorzitting bijgewoond, het beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374. [9] Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2017;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar ROW van € 680.483 met handhaving van de overige elementen van de aanslag en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag Zvw 2017 en de beschikking belastingrente bij die aanslag ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.374 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. [huisnummer 2] .M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 1 oktober 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk geworden als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [10]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
3.Vgl. Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0481.
4.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
5.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
6.= € 940.483 - € 260.000.
7.Gerechtshof ’s-Gravenhage 31 maart 2010, ECLI:NL:GHSGR:BM2683 en Gerechtshof Den Haag 12 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1354.
8.Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
9.= € 624 + (2 x € 875) x wegingsfactor 1.
10.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.