ECLI:NL:RBZWB:2024:6673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
24/3160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek om schuldenovername door de minister van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift beoordeeld. Eiser had op 20 juli 2023 een verzoek ingediend bij de minister van Financiën om zijn schulden over te nemen, maar dit verzoek werd afgewezen. Op 30 januari 2024 verklaarde de minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiser stelde dat de minister niet op de hoogte was van zijn gemachtigde, die tijdig had aangegeven hem te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelt dat de minister wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van de gemachtigde, en dat de bekendmaking van het besluit niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Hierdoor is de bezwaartermijn niet aangevangen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om het bezwaar inhoudelijk te behandelen binnen zes weken. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00, en moet hij het griffierecht van € 51,00 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

De minister van Financiën.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift.
1.1.
De minister heeft het verzoek van eiser om zijn schulden over te nemen met het besluit van 20 juli 2023 afgewezen. Op 30 januari 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens een termijnoverschrijding.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de minister: mr. K. Bingöl en mr. L.S. Salhi.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaarschrift van eiser terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
5. Op 13 juni 2023 dient eiser op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) een schuldenlijst in bij Sociale Banken Nederland (SBN) een uitvoeringsorganisatie die werkt in opdracht van Belastingdienst/toeslagen. Op 5 juli 2023 stuurt SBN een schuldenoverzicht toe aan eiser, met de opmerking dat eiser SBN binnen 14 dagen kan bellen met vragen of opmerkingen.
5.1
Op 18 juli 2023 verzoekt de gemachtigde van eiser per brief aan SBN om opheldering te geven waarom de door eiser opgegeven schuld geen schuld zou zijn. De minister stelt dat deze brief niet is ontvangen. Eiser stelt dat zijn gemachtigde op 27 juli 2023 door SBN is gebeld met de boodschap dat de brief op de verkeerde afdeling terecht is gekomen en doorgestuurd zou worden naar de goede afdeling.
5.2
Op 20 juli 2023 besluit SBN namens de Belastingdienst/toeslagen dat geen schulden van eiser worden overgenomen.
5.3
Op 6 november 2023 dient eiser een bezwaarschrift in.
5.4
Op 30 januari 2024 beslist de minister op het bezwaarschrift.
Inhoudelijke beoordeling
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
6. Eiser stelt dat er geen rechtsgeldig relevante besluiten zijn genomen door bestuursorganen. Het besluit van 20 juli 2023 is genomen door “De Belastingdienst/Toeslagen” en de beslissing op bezwaar door de “Minister van Financiën”. De minister heeft dus niet het primaire besluit genomen en de Belastingdienst heeft geen beslissing op bezwaar genomen.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 4.1 van de Wht is de minister bevoegd om te beslissen op het verzoek van eiser. Dat heeft hij gedaan in de beslissing op bezwaar. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar. Eventuele fouten in het primaire besluit kunnen hierin worden hersteld. Het bestreden besluit is dus bevoegd genomen.
Was eiser te laat met zijn bezwaar?
7. Eiser stelt dat de bezwaartermijn nooit is aangevangen, omdat de minister het besluit ten onrechte alleen aan eiser zelf heeft verzonden en niet aan zijn gemachtigde. De belastingdienst had de brief (ook) aan de gemachtigde moeten sturen omdat die wist dat er een gemachtigde was.
7.1
De minister ontkent dat hij op de hoogte was van het feit dat er een gemachtigde was. De brief van 18 juli 2023 heeft de minister niet ontvangen. Het besluit is daarom rechtsgeldig bekend gemaakt door toezending aan eiser zelf.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt. Heeft het bestuursorgaan weet van het optreden van een gemachtigde voor de belanghebbende in een bepaalde zaak, dan zal toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende zelf in de regel tot gevolg hebben dat geen bekendmaking 'op de voorgeschreven wijze' heeft plaatsgevonden, zodat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen daartegen niet is aangevangen. [1] Dit is ook in lijn met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de samenhang tussen artikel 2:1 eerste lid, 3:41 eerste lid en 6:8 van de Awb [2] .
7.3
Van belang is dus of de minister vóór het verzenden van het primaire besluit weet had (of moest hebben) van het optreden van eisers gemachtigde. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eiser zich binnen de termijn bekend heeft gemaakt als gemachtigde van eiser. De brief van 18 juli 2023 is geadresseerd aan het postbusadres dat de minister zelf, via de website van SBN, bekend heeft gemaakt als correspondentieadres. Ter zitting is gebleken dat dit een adres is waarbij de post kennelijk aankomt bij de gemeente Tilburg. Dat de brief van 18 juli 2023 is aangekomen bij SBN of de gemeente Tilburg, heeft eiser door middel van de in de procedure gebrachte telefoonnotitie aannemelijk gemaakt. Dat de brief door de door de minister gekozen constructie van postbehandeling mogelijk niet (tijdig) bij de juiste afdeling terecht is gekomen, komt voor rekening en risico van de minister. De stelling van de minister ter zitting dat hij niet heeft kunnen verifiëren dat het genoteerde telefoonnummer gelieerd is aan SBN of de gemeente Tilburg, is onvoldoende om te twijfelen aan het bestaan van en de inhoud van het telefoongesprek en de ontvangst van de brief van 18 juli 2023. Daarom oordeelt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser zich tijdig als zodanig bekend heeft gemaakt.
7.4
Nu gemachtigde zich voor het verstrijken van de zienswijzetermijn en via het juiste adres als gemachtigde van eiser bekend heeft gemaakt bij de minister, moest de minister weet hebben van het feit dat eiser een gemachtigde had. Dat betekent dat het primaire besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en de bezwaartermijn nog niet is aangevangen. Omdat het besluit ten tijde van het bezwaarschrift al wel was genomen, had niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift achterwege moeten blijven [3] en had de minister het bezwaar inhoudelijk moeten behandelen.

Conclusie en gevolgen

8. Het bezwaarschrift is gegrond omdat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij zal het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk moeten behandelen. Hij krijgt hiervoor zes weken de tijd.
8.1
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1). Daarnaast moet de minister het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:1

1. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. [.]

Artikel 6:8

1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [. . .]

Artikel 6:10

1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, [.]
Wet hersteloperatie toeslagen

Artikel 4.1

1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
zijn ontstaan na 31 december 2005;
waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[.]

Voetnoten

1.ABRvS, 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:605
2.Onder meer CRvB, 12 januari 2022, ECLI:CRVB:2022:140.
3.Artikel 6:10 van de Awb