In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.417 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 763. Belanghebbende heeft in zijn bezwaar aangevoerd dat hij recht heeft op een hogere aftrekpost voor onderhoudsverplichtingen dan het door de inspecteur toegestane bedrag van € 4.000. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een in Italië gelegen onroerende zaak. De rechtbank vermindert de aanslag met € 219 en verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur de aanslag in lijn met de wetgeving heeft opgelegd en dat er geen rechtsgrond is voor verdere vermindering van de aanslag. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op hogere aftrekken, wat niet is gelukt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aftrek voor onderhoudsverplichtingen niet tot een te laag bedrag heeft vastgesteld en dat de aanslag in andere opzichten gehandhaafd blijft.