ECLI:NL:RBZWB:2024:6799

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/411048 / HA ZA 23-342
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Benjaddi
  • M. Meyboom
  • M. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot vernietiging van huwelijkse voorwaarden en echtscheidingsconvenant op grond van dwaling en redelijkheid

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de vernietiging van de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en het echtscheidingsconvenant. De vrouw vorderde vernietiging op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden, alsook het buiten toepassing laten van de afspraken uit de akte wijziging huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 22 mei 2002 huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, die op 27 december 2016 zijn gewijzigd. De vrouw stelde dat zij gedwaald had over de afspraken die in de akte zijn vastgelegd, met name over de verrekening van overgespaarde inkomsten en de waarde van de woning. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen, onder meer omdat de rechtsvordering tot vernietiging was vervallen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat er sprake was van dwaling en dat de afspraken niet in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw geen rechtmatig belang had bij de afgifte van bepaalde stukken en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/411048 / HA ZA 23-342
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. drs. C.W.I. van Vlokhoven te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.W. Vugs te Tilburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 januari 2024 en alle daarin vermelde stukken;
  • de akte indienen producties, genummerd 25 tot en met 30, van de zijde van de man;
  • de akte wijziging/aanvulling eis van de zijde van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 15 maart 2024. Daarbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] 2002 met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan hun huwelijk zijn zij (op 22 mei 2002) bij notariële akte huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Deze huwelijkse voorwaarden hielden, kort gezegd, in een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding waarbij jaarlijks overgespaarde inkomsten worden verrekend, en een finaal verrekenbeding in het geval het huwelijk door overlijden van één van de echtgenoten wordt ontbonden.
2.2.
Bij notariële akte van 27 december 2016 hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Zij zijn, voor zover nu van belang, het volgende overeengekomen:

A. PREMISSE
De comparanten gaven te kennen:
(…)
c. Zij wensen gebruik te maken van de mogelijkheid (…) hun vermogensrechtelijke betrekkingen te wijzigen.
d. Zij wensen vast te leggen op welke wijze zij met de afgesproken jaarlijkse verrekening zijn omgegaan.
e. Zij wensen in de toekomst geen jaarlijkse verrekening van overgespaarde inkomsten en bepalen daartoe dat de betreffende bepaling uit hun huwelijksvoorwaarden per heden vervalt.
f. Zij wensen de navolgende vaststellingsovereenkomst op te nemen teneinde onzekerheden en geschillen in de toekomst te voorkomen.
VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
1. De comparanten stellen vast dat er vanaf de datum van het huwelijk tot aan heden geen overgespaarde inkomsten als bedoeld in artikel 9 van hun huwelijksvoorwaarden zijn verrekend. Comparanten stellen vast dat er vanaf de datum van het huwelijk tot aan heden een vermogensopbouw voor comparante sub 2lees: de vrouw, toevoeging rechtbank)
is ontstaan ad (…) (€ 75.000,00). Behoudens het hiervoor genoemde bedrag hebben partijen vanaf heden over en weer uit dien hoofde niets van elkaar te vorderen.
2. Teneinde onzekerheden in de toekomst te voorkomen stellen partijen vast dat met ingang van één augustus tweeduizendzeventien partij 1lees: de man, toevoeging rechtbank)
aan partij 2(lees: de vrouw, toevoeging rechtbank)
jaarlijks een vast bedrag ad (…) (€ 5.000,00) zal voldoen, ter zake van verrekening van overgespaarde inkomsten, ongeacht de daadwerkelijk overgespaarde inkomsten door een of beide partijen gerealiseerd.
WIJZIGING HUWELIJKSVOORWAARDEN
De comparanten verklaarden vervolgens uitdrukkelijk hun bestaande huwelijksvoorwaarden in stand te laten, met uitzondering van het in artikel 9 bepaalde betreffende de jaarlijkse verrekening van inkomsten, welke bepaling zij bij deze uitdrukkelijk herroepen en welk artikel bij deze in zijn geheel komt te vervallen.”
2.3.
Diezelfde dag is door dezelfde notaris een akte gepasseerd tot levering van een perceel bouwgrond aan het [adres] aan partijen. Deze akte is ingeschreven in de kadastrale registers. Partijen hebben het perceel grond in gemeenschappelijk eigendom verkregen en zij hebben vervolgens daarop een woning laten bouwen. De woning is voor 1/5e deel eigendom van de vrouw en voor 4/5e deel eigendom van de man. Partijen zijn deze verhouding overeengekomen op basis van ieders inleg van privé vermogen voor de aankoop van het perceel, de bouw van de woning en de inrichting/verfraaiing van de woning. Daarnaast zijn partijen in verband met de verwerving van het perceel en de bouw van de woning een tweetal hypothecaire geldleningen aangegaan.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 mei 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. De beschikking is op [datum 2] 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
In artikel 3 van het echtscheidingsconvenant van 13 april 2021 (hierna: het convenant) hebben partijen afspraken over de verdeling van de woning vastgelegd. De afspraken houden, kort gezegd, het volgende in:
- ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen omtrent de waarde van de woning zijn partijen overeengekomen uit te gaan van een waarde van de woning van € 1.000.000,=;
- de woning wordt tegen die waarde toegedeeld aan de man, onder de verplichting voor de man om de hypothecaire geldleningen als eigen schuld te voldoen;
- omdat de waarde van de woning de omvang van de hypothecaire schulden overstijgt, is sprake van overbedeling van de man. Voor de berekening van de aan de vrouw toekomende vergoeding wegens overbedeling van de man wordt de overwaarde van de woning berekend, waarbij ook rekening wordt gehouden met een aan de man toekomend vergoedingsrecht wegens aflossing op de hypothecaire geldlening met privévermogen;
- door de waarde van de woning te verminderen met de omvang van de hypotheekschulden en het vergoedingsrecht van de man, bepalen partijen de te verdelen overwaarde op € 291.059,18. Iedere partij is gerechtigd tot het deel van de overwaarde dat overeenkomt met haar c.q. zijn aandeel in de woning, dus overeenkomstig de eigendomsverhouding van 4/5 van de man – 1/5 van de vrouw. De vrouw is dus gerechtigd tot een bedrag van € 58.211,84, door de man aan haar te voldoen direct na de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem.
In artikel 4 van het convenant hebben partijen afspraken over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vastgelegd. De afspraken houden, kort gezegd, het volgende in:
- uit hoofde van het in de akte wijziging huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodiek verrekenbeding is aan de vrouw toegekomen een bedrag van € 75.000,= (over de periode van de datum van het huwelijk tot de akte wijziging huwelijkse voorwaarden) en twee termijnen van de jaarlijkse verrekening van € 5.000,= vanaf 1 augustus 2017;
- de vrouw heeft het bedrag van € 75.000,= én de twee termijnen van € 5.000,= (betreffende de jaren 2017 en 2018) geïnvesteerd in de aankoop van het perceel grond, de bouw en inrichting/verfraaiing van de woning;
- uit hoofde van de in de gewijzigde huwelijkse voorwaarden gemaakte afspraak tot jaarlijkse verrekening komt aan de vrouw nog toe een bedrag van totaal
€ 12.083,33 (€ 5.000,= over 2019, € 5.000,= over 2020 en € 2.083,33 over de periode tot 1 januari 2021, welke datum partijen als peildatum hanteren voor de omvang van het te verrekenen vermogen).

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert in de dagvaarding, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden van
27 december 2016 en het echtscheidingsconvenant van 13 april 2021 op grond van dwaling, althans op grond van misbruik van omstandigheden, wordt vernietigd, althans dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden vanwege strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing dient te blijven;
2. de man te veroordelen tot overlegging aan de vrouw van:
- de aangiften vennootschapsbelasting van [B.V.] over 2002, 2015, 2016 en 2021,
- de aangiften inkomstenbelasting over 2002, 2015, 2016 en 2021,
- alle bankafschriften waaruit blijkt van vermogensvermeerderingen die buiten verrekening dienen te blijven, waaronder met name bankafschriften van de verkoopopbrengst van goederen die de man bij aangaan van het huwelijk al bezat en bewijzen van de aanwending van deze opbrengsten, alsmede bankafschriften van tijdens het huwelijk ontvangen schenkingen en bewijzen van de aanwending van de ontvangen schenkingen;
3. de man te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten van de vrouw en het salaris en de noodzakelijke verschotten van de advocaat van de vrouw.
3.2.
Op 12 maart 2024 dient de vrouw een akte wijziging/aanvulling eis in. Zij vermeerdert haar vordering als volgt (vermeerderingen zijn cursief weergegeven):
primair:
1. te verklaren voor recht dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden van
27 december 2016 en het echtscheidingsconvenant van 13 april 2021 op grond van dwaling, althans op grond van misbruik van omstandigheden wordt vernietigd, althans dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden vanwege strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing dient te blijven,
en
de man te veroordelen tot verrekening op basis van de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden van 22 mei 2002, waaronder verrekening van de waarde van de onderneming en/of de overwaarde van de woning aan [adres] ;
2. de man te veroordelen tot overlegging aan de vrouw van:
- de aangiften Vennootschapsbelasting van [B.V.] over 2002, 2015, 2016 en 2021,
- de aangiften Inkomstenbelasting over 2002, 2015, 2016 en 2021,
- alle bankafschriften waaruit blijkt van vermogensvermeerderingen die buiten verrekening dienen te blijven, waaronder met name bankafschriften van de verkoopopbrengst van goederen die de man bij aangaan van het huwelijk al bezat en bewijzen van de aanwending van deze opbrengsten, alsmede bankafschriften van tijdens het huwelijk ontvangen schenkingen en bewijzen van de aanwending van de ontvangen schenkingen;
subsidiair:
3. de man te veroordelen met betrekking tot de woning aan [adres]
tot vergoeding aan de vrouw van de reprisevordering op basis van de beleggingsleer ex artikel 1:87 BW en/of artikel 1:95 BW of op welke grond dan ook;
4. voor het geval uw rechtbank de eis onder 1 voor wat betreft de verrekening van de
waarde van de onderneming niet toewijst, de man te veroordelen tot betaling aan
de vrouw van een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die
de man ten behoeve van de onderneming heeft verricht, door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
primair en subsidiair:
5. de man te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten van de vrouw en het salaris en de noodzakelijke verschotten van de advocaat van de vrouw.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man bezwaar gemaakt tegen de wijziging/aanvulling van eis. De man concludeert, samengevat, tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

Akte wijziging/aanvulling van eis

4.1.
Op 12 maart 2024 heeft de vrouw de akte wijziging/aanvulling eis ingediend.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man bezwaar gemaakt tegen de wijziging/aanvulling van eis op grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.3.
De akte wijzing/aanvulling eis betreft een vermeerdering van eis. De rechtbank staat de vermeerdering van eis toe, voor zover deze betrekking heeft op de (primaire) vordering de man te veroordelen tot verrekening op basis van de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden van 22 mei 2002, waaronder verrekening van de waarde van de onderneming en/of de overwaarde van de woning aan [adres] . Deze vermeerdering is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, omdat de vordering een voor de hand liggend gevolg is van de oorspronkelijke vordering onder 1.
4.4.
De vermeerdering van eis zal voor het overige buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze in strijd met de eisen van een goede procesorde is. De (subsidiaire) vorderingen onder 3 en 4 betreffen nieuwe vorderingen. De vrouw heeft de vorderingen drie dagen voor de mondelinge behandeling ingediend. Het doel van de mondelinge behandeling is om het inhoudelijke debat te voeren over het gevorderde en de daartegen gevoerde verweren. Dat is met betrekking tot de subsidiaire vorderingen niet mogelijk, omdat partijen (en de rechtbank) zich daarop onvoldoende hebben kunnen voorbereiden. Het alsnog in behandeling nemen van de nieuwe vorderingen zou leiden tot een onredelijke vertraging van het geding, omdat dan een aanvullend debat, bestaande uit in ieder geval een schriftelijke antwoordakte en een nadere mondelinge behandeling, vereist zou zijn. Bovendien heeft de vrouw niet gemotiveerd waarom deze nieuwe vorderingen niet eerder zijn ingediend.
Het (gewijzigde) petitum
4.5.
De vrouw vordert primair onder 1, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden van 27 december 2006 en het echtscheidingsconvenant van 13 april 2021 worden vernietigd.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij – indien en voor zover zij de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en het echtscheidingsconvenant niet buitengerechtelijk heeft vernietigd – met haar vordering beoogt te bewerkstelligen dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en het convenant worden vernietigd op de door haar aangevoerde gronden.
4.7.
Niet gebleken is dat de vrouw de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en het convenant buitengerechtelijk heeft vernietigd. De rechtbank heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat zij de primaire vordering onder 1 daarom begrijpt als een vordering tot vernietiging dan wel het buiten toepassing laten van (een of meerdere afspraken uit) de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en een vordering tot vernietiging van (een of meer afspraken uit) het convenant. Partijen hebben daarmee ingestemd.
De akte wijziging huwelijkse voorwaarden(hierna: de akte)
4.8.
De vrouw legt aan haar vordering tot vernietiging van (een of meerdere afspraken uit) de akte ten grondslag dat sprake is van dwaling. In de dagvaarding had de vrouw haar vordering tot vernietiging tevens gegrond op misbruik van omstandigheden, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft zij uitdrukkelijk verklaard dat zij deze grond niet langer handhaaft.
Met betrekking tot de vordering tot het buiten toepassing laten van (een of meerdere afspraken uit) de akte doet de vrouw een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.9.
De man betwist dat sprake is van dwaling, dan wel dat onverkorte toepassing van de afspraken in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verder voert de man als verweer aan dat de rechtsvordering tot vernietiging is vervallen.
4.10.
Op grond van de stukken en de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling stelt rechtbank vast dat de vordering tot vernietiging, dan wel het buiten toepassing laten, van de akte wijziging huwelijkse voorwaarden (hierna: de akte) betrekking heeft op de volgende afspraken:
“ 1. De comparanten stellen vast dat er vanaf de datum van het huwelijk tot aan heden geen overgespaarde inkomsten als bedoeld in artikel 9 van hun huwelijksvoorwaarden zijn verrekend. Comparanten stellen vast dat er vanaf de datum van het huwelijk tot aan heden een vermogensopbouw voor comparante sub 2(lees: de vrouw, toevoeging rechtbank)
is ontstaan ad (…) (€ 75.000,00). Behoudens het hiervoor genoemde bedrag hebben partijen vanaf heden over en weer uit dien hoofde niets van elkaar te vorderen.
2. Teneinde onzekerheden in de toekomst te voorkomen stellen partijen vast dat met ingang van één augustus tweeduizendzeventien partij 1(lees: de man, toevoeging rechtbank)
aan partij 2(lees: de vrouw, toevoeging rechtbank)
jaarlijks een vast bedrag ad (…) (€ 5.000,00) zal voldoen, ter zake van verrekening van overgespaarde inkomsten, ongeacht de daadwerkelijk overgespaarde inkomsten door een of beide partijen gerealiseerd.
WIJZIGING HUWELIJKSVOORWAARDEN
De comparanten verklaarden vervolgens uitdrukkelijk hun bestaande huwelijksvoorwaarden in stand te laten, met uitzondering van het in artikel 9 bepaalde betreffende de jaarlijkse verrekening van inkomsten, welke bepaling zij bij deze uitdrukkelijk herroepen en welk artikel bij deze in zijn geheel komt te vervallen.”
4.11.
De rechtbank zal de vordering tot vernietiging, dan wel tot het buiten toepassing laten, per afspraak beoordelen.
De afspraak met betrekking tot de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding over het verleden (€ 75.000,=)
Vernietiging van de afspraak
4.12.
De vrouw legt aan haar vordering tot vernietiging van de afspraak ten grondslag dat sprake is van dwaling.
4.13.
De man stelt primair dat de rechtsvordering tot vernietiging van de afspraak is vervallen, dan wel verjaard. Subsidiair betwist hij dat de vrouw een beroep toekomt op dwaling. Volgens de man is sprake van een vaststellingsovereenkomst, in welk geval niet kan worden gedwaald over hetgeen waarover juist onzekerheid of een geschil bestond. Meer subsidiair betwist de man dat de vrouw heeft gedwaald.
4.14.
De vrouw betwist dat de rechtsvordering tot vernietiging van de afspraak is vervallen. Volgens haar is sprake van een verlengde verval- of verjaringstermijn.
4.15.
De rechtbank zal eerst het verweer van de man dat de rechtsvordering tot vernietiging van de afspraak is vervallen, beoordelen. Immers, als zijn verweer slaagt, wordt niet meer toegekomen aan de overige verweren van de man en inhoudelijke beoordeling van de door de vrouw aangevoerde grondslag van haar vordering (dwaling).
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afspraak een verrekening betreft. Partijen hebben daarbij niet de wijze van berekening gevolgd die zij in de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen; zij hebben geen overzichten van het per jaar te verrekenen vermogen van iedere partij gemaakt en dus evenmin een berekening van hetgeen de ene partij aan de andere uit hoofde van de jaarlijkse verrekeningen is verschuldigd. Dat doet echter niet af aan het feit dat de gemaakte afspraak, dat de man het bedrag van € 75.000,= aan de vrouw voldoet, is gegrond op de in de huwelijkse voorwaarden van 22 mei 2002 overeengekomen verplichting tot wederzijdse verrekening als bedoeld in artikel 1:132 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit betekent dat de artikelen 3:196-200 BW van toepassing zijn op de vordering van de vrouw. Deze artikelen zijn geschreven voor verdelingen, maar worden door artikel 1:135 lid 2 BW van overeenkomstige toepassing verklaard op verrekeningen.
4.17.
Artikel 3:200 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling (lees: verrekening) vervalt door verloop van drie jaren na de verrekening. De termijn gaat lopen op het moment van de verrekening. De afspraak waarbij partijen hebben verrekend is vastgelegd in de akte van 27 december 2016. De termijn van artikel 3:200 BW eindigt dus per 27 december 2019. De vrouw heeft haar vordering op 26 juni 2023 - dus na afloop van deze termijn - aanhangig gemaakt.
4.18.
Vervolgens moet de stelling van de vrouw dat sprake is van een verlengde verval- termijn worden beoordeeld. De vrouw beroept zich op de artikelen 3:320 en 3:321 BW en op een uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 2022 (vindplaats ECLI:NL:HR:2022:1936). De rechtbank begrijpt dat de vrouw bedoelt dat voornoemde bepalingen en de overwegingen van de Hoge Raad in voornoemde uitspraak naar analogie toepasbaar zijn op de vervaltermijn van artikel 3:200 BW.
4.19.
Zowel de artikelen 3:320-321 BW als voormelde uitspraak van de Hoge Raad hebben betrekking op
verjaringvan een rechtsvordering. In het onderhavige geval betreft de vordering van de vrouw een rechtsvordering tot vernietiging van een verrekening. Daarop is artikel 3:200 BW van toepassing, dat een
vervaltermijn bevat. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om aan de rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling of verrekening een vervaltermijn te verbinden. De gevolgen van een vervaltermijn zijn wezenlijk anders dan de gevolgen van een verjaringstermijn. Zo kan een verjaringstermijn gestuit worden en een vervaltermijn niet, en waar een partij een beroep moet doen op verjaring, past de rechter een vervaltermijn ambtshalve toe. Daarmee is de rechtsfiguur verval wezenlijk anders dan de rechtsfiguur verjaring. Zowel in de wet als in de jurisprudentie kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden om de bepalingen en in de jurisprudentie ontwikkelde rechtsregels met betrekking tot de verlengde verjaringstermijn voor rechtsvorderingen analoog toe te passen op de vervaltermijn voor rechtsvorderingen tot vernietiging van een verdeling of verrekening. Het beroep van de vrouw op de verlenging van de vervaltermijn slaagt niet.
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtsvordering tot vernietiging van de afspraak dat ‘vanaf de datum van het huwelijk tot aan heden een vermogensopbouw voor comparante sub 2 (de vrouw, toevoeging rechtbank) is ontstaan ad (…) (€ 75.000,00)’ is vervallen. De vordering zal worden afgewezen.
4.21.
De overige verweren van de man en de door de vrouw aangevoerde grondslag voor haar vordering, dat sprake is van dwaling, behoeven geen bespreking meer.
Het buiten toepassing laten van de afspraak
4.22.
De vrouw grondt haar vordering tot het buiten toepassing laten van de afspraak op artikel 6:248 lid 2 BW.
4.23.
De man betwist, kort gezegd, dat sprake is van zodanige omstandigheden die het buiten toepassing lasten van de afspraak rechtvaardigen.
4.24.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:248 lid 2 BW op grond van de schakelbepaling van artikel 6:216 BW ook van toepassing is op een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden.
4.25.
Artikel 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter bij toepassing hiervan de benodigde terughoudendheid te betrachten. De toetsing mag er bovendien niet toe leiden dat het karakter van de overeenkomst geheel komt te vervallen. Bij de toetsing dient rekening te worden gehouden met de aard van de inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en verhouding tussen partijen en de wijze waarop de afspraak tot stand is gekomen. In het belang van de rechtszekerheid kan alleen in uitzonderlijke gevallen op grond van de redelijkheid en billijkheid van de huwelijkse voorwaarden worden afgeweken. De partij die zich erop beroept dat een tussen haar en de wederpartij als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, draagt de stelplicht en bewijslast van de omstandigheden waaruit dit kan worden afgeleid.
4.26.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, samengevat, aangevoerd dat partijen tijdens het huwelijk een rolverdeling hadden waarbij de man het inkomen genereerde en de financiën beheerde en waarbij zij voor het huishouden en de kinderen zorgde. Zij had geen bemoeienis met de onderneming van de man en geen inzage in de stukken van die onderneming. Volgens de vrouw had de man haar – gelet op hun ongelijke positie – moeten voorlichten en mee moeten nemen in de stappen die zijn genomen om te komen tot de afspraken die zijn vastgelegd in de akte. De afspraak om de verrekenvordering over de huwelijkse periode voor de wijzigingsakte vast te stellen op het bedrag van € 75.000,= - waarmee de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op verrekening op basis van het werkelijke overgespaarde inkomen - is daarom volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.27.
De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. De omstandigheid dat partijen tijdens het huwelijk een bepaalde rolverdeling hadden, laat onverlet dat de vrouw zich had kunnen laten voorlichten en zo nodig inzage had kunnen vragen in de (financiële) stukken. Dit mocht van de vrouw ook worden verwacht en wel om de volgende redenen.
Tussen partijen staat vast dat de man bij aanvang van het huwelijk vermogend was (onder meer door schenkingen van zijn ouders) en dat de vrouw geen eigen vermogen had. De eerste woning waarin partijen samenwoonden, was eigendom van de man. Tijdens de mondeling behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij, in de periode dat partijen voornemens waren een nieuwe woning te bouwen, bij de man had aangegeven dat zij een eigendomsaandeel in de nieuwe woning wilde. Vast staat dat partijen – om dit te bewerkstelligen – op de in de akte beschreven wijze uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding. Door de verrekening beschikte de vrouw over eigen vermogen dat zij heeft geïnvesteerd in de woning, waarmee zij een eigendomsaandeel in de woning kreeg. De vrouw was op het moment dat de verrekenafspraak werd gemaakt niet onwetend of onervaren. Zij was in enige mate financieel onderlegd, aangezien zij tijdens huwelijk had gewerkt als bedrijfsleider bij kledingzaak Didi en als administratief medewerkster bij de onderneming van de man. Er stond haar niets in de weg om een (financieel) adviseur te raadplegen en (financiële) stukken in te zien. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling echter verklaard dat zij ten tijde van het maken van de afspraken heeft vertrouwd op de accountant, dat zij het gevoel had dat de man met de vaststelling van het bedrag van € 75.000,= “een hele geste” deed en dat zij op dat moment niet de behoefte had om zelf te onderzoeken waar zij financieel stond.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat partijen twee gelijkwaardige echtgenoten waren die met elkaar afspraken hebben gemaakt en dat er geen sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden die meebrengen dat onverkorte toepassing van de afspraak naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat niet gebleken is dat de afspraak voor de vrouw in financieel opzicht nadelig heeft uitgepakt. Desgevraagd heeft vrouw ter zitting verklaard geen idee te hebben of zij bij onverkorte toepassing van het verrekenbeding in de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden, over de periode tussen de huwelijkssluiting en de datum van wijziging van de huwelijkse voorwaarden gerechtigd zou geweest tot een hoger bedrag dan de overeengekomen € 75.000,=.
Het beroep van de vrouw op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. De vordering tot het buiten toepassing laten van de afspraak zal worden afgewezen.
De afspraak met betrekking tot de toekomst (€ 5.000,= per jaar)
Vernietiging van de afspraak
4.28.
De vrouw legt aan haar vordering tot vernietiging van de afspraak ten grondslag dat sprake is van dwaling.
4.29.
De man stelt primair dat de rechtsvordering tot vernietiging van de afspraak is vervallen, dan wel verjaard. Subsidiair betwist hij dat de vrouw een beroep toekomt op dwaling. Volgens de man is sprake van een vaststellingsovereenkomst, in welk geval niet kan worden gedwaald over hetgeen waarover juist onzekerheid of een geschil bestond. Voor het geval de vrouw wel een beroep op dwaling toekomt betwist de man dat sprake is van dwaling.
4.30.
De vrouw betwist dat de rechtsvordering tot vernietiging van de afspraak op grond van dwaling is vervallen. Volgens haar is sprake van een verlengde verval- dan wel verjaringstermijn.
4.31.
Hoewel de man als meest verstrekkend verweer stelt dat de rechtsvordering van de vrouw tot vernietiging van de afspraak op grond van dwaling is vervallen, dan wel verjaard, ziet de rechtbank aanleiding eerst te beoordelen óf er sprake is van dwaling.
4.32.
De vrouw legt aan haar vordering tot vernietiging van de afspraak ten grondslag dat zij heeft gedwaald over het bedrag van € 5.000,=. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij niet specifiek kan aangeven in welke mate zij heeft gedwaald, omdat zij niet over de benodigde financiële stukken beschikt.
4.33.
Het BW bevat meerdere artikelen over dwaling. In de dagvaarding lijkt de vrouw zich te beroepen op het bepaalde in artikel 3:196 BW dat in artikel 1:135 lid 2 BW van overeenkomstige toepassing is verklaard op de verrekening. Artikel 3:196 BW (in samenhang met artikel 1:135 lid 2 BW) bepaalt dat een verrekening vernietigbaar is, wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat artikel 3:196 BW in deze zaak geen toepassing vindt, omdat er geen sprake van is dat de vrouw in het kader van een verrekening omtrent de waarde van de te verrekenen vermogensbestanddelen heeft gedwaald. De vrouw vordert immers de vernietiging van een contractuele afspraak over de wijze waarop periodiek verrekend zal worden. Daarom is de dwalingsbepaling van artikel 6:228 BW van toepassing.
4.34.
Artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst vernietigbaar is, als deze overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten en indien een van de genoemde dwalingsgevallen zich voordoet. Artikel 6:228 lid 2 BW bepaalt dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft.
4.35.
Partijen hebben een afspraak gemaakt over hoe zij in de toekomst uitvoering gaan geven aan het periodiek verrekenbeding. De vrouw stelt dat zij heeft gedwaald over het door partijen overeengekomen bedrag van € 5.000,= per jaar, omdat dit bedrag achteraf bezien, waarschijnlijk niet juist is geweest. De dwaling waarop de vrouw zich beroept, betreft dus een uitsluitend toekomstige omstandigheid. Artikel 6:228 lid 2 BW bepaalt dat juist daarover niet kan worden gedwaald. Het beroep van de vrouw op dwaling slaagt dus niet. De vordering tot vernietiging van de afspraak zal worden afgewezen.
4.36.
Het verweer van de man dat de rechtsvordering van de vrouw is vervallen, dan wel verjaard, alsook de overige verweren van de man, behoeven dan ook geen bespreking meer.
Het buiten toepassing laten van de afspraak
4.37.
De vrouw grondt haar vordering tot het buiten toepassing laten van de afspraak op artikel 6:248 lid 2 BW. Ter onderbouwing van haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft de vrouw de feiten en omstandigheden aangevoerd zoals beschreven in rechtsoverweging 4.26. Onder verwijzing naar hetgeen hierover is overwogen in rechtsoverweging 4.27, overweegt de rechtbank dat het beroep van de vrouw op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ook met betrekking tot de afspraak over de jaarlijkse verrekening van € 5.000,= niet slaagt. De vordering tot het buiten toepassing laten van deze afspraak zal worden afgewezen.
Verrekening op basis van de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden
4.38.
De vrouw vordert, samengevat, de man te veroordelen tot verrekening op basis van de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden van 22 mei 2002.
4.39.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.40.
Aangezien de vordering van de vrouw tot vernietiging van (de afspraken in) de akte wijziging huwelijkse voorwaarden van 27 december 2016, althans tot het buiten toepassing laten daarvan, zullen worden afgewezen, blijft deze akte ongewijzigd in stand. Dit betekent dat er geen grond is voor afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden conform de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden van 22 mei 2002. De vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot verrekening op basis van de akte van 22 mei 2002 zal dan ook worden afgewezen.
Het echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant)
4.41.
Op grond van de stukken en de stellingen van partijen tijdens de mondelinge behandeling, stelt de rechtbank vast dat de vordering tot vernietiging van het convenant betrekking heeft op de afspraken over de (waarde van de) woning en de aan de vrouw ter zake de woning toekomende vergoeding en de afspraken betreffende de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding.
4.42.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van dwaling. In de dagvaarding had de vrouw haar vordering tot vernietiging tevens gegrond op misbruik van omstandigheden, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw uitdrukkelijk verklaard dat zij deze grondslag niet langer handhaaft.
4.43.
De man betwist dat sprake is van dwaling.
4.44.
De rechtbank zal per afspraak beoordelen of de vordering tot vernietiging daarvan op grond van dwaling kan worden toegewezen.
De afspraken over de (verdeling van de) woning
4.45.
Partijen hadden de woning aan [adres] in gemeenschappelijk eigendom. Het eigendomsaandeel van de man bedroeg 80%, het eigendomsaandeel van de vrouw bedroeg 20%. In het convenant hebben partijen de woning toegedeeld aan de man. Ten behoeve van de financiële afwikkeling van de toedeling van de woning aan de man, hebben partijen onder meer een afspraak gemaakt over de waarde van de woning. Partijen wisten niet wat de waarde van de woning was. Zij hebben ervoor gekozen de waarde zonder taxatie ‘blind’ vast te stellen op € 1.000.000,=. Met deze afspraak hebben partijen tot doel gehad een einde te maken aan een onzekerheid. Die afspraak betreft om die reden een vaststellingsovereenkomst. De overige afspraken die partijen in het convenant over de woning hebben gemaakt, kwalificeren niet als een vaststellingsovereenkomst.
4.46.
Ook als sprake is van een vaststellingsovereenkomst kan een beroep op dwaling (artikel 6:228 BW) worden gedaan, maar de rechter moet dit artikel in dat geval met terughoudendheid toepassen. Daarbij heeft te gelden dat in beginsel geen beroep op dwaling kan worden gedaan ter zake van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond.
4.47.
De vrouw stelt dat zij heeft gedwaald omtrent de waarde van de woning. Echter, juist over de waarde van de woning bestond onzekerheid en daarom is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Dit betekent dat met betrekking tot de waarde van de woning aan de vrouw geen beroep op dwaling toekomt. Het beroep van de vrouw op dwaling met betrekking tot de waarde van de woning en de daaruit voortvloeiende afspraken over de financiële afwikkeling van de overeengekomen toedeling van de woning aan de man, slaagt dus niet. De vordering tot vernietiging van de afspraken over de woning zal worden afgewezen. De overige door de vrouw aangevoerde stellingen en door de man naar voren gebrachte verweren behoeven geen bespreking meer.
Afspraken over de verrekenvordering van de vrouw
4.48.
Tussen partijen staat vast dat in het convenant de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft plaatsgevonden conform de akte wijziging huwelijkse voorwaarden. Aangezien de vordering van de vrouw tot vernietiging, dan wel het buiten toepassing laten, van (de afspraken in) die akte, zal worden afgewezen, blijft de akte wijziging huwelijkse voorwaarden ongewijzigd in stand. Dit betekent dat er geen grond is voor vernietiging van de afspraken in het convenant die op deze akte zijn gebaseerd. De vordering van de vrouw tot vernietiging van de afspraken over de verrekenvordering van de vrouw zal worden afgewezen. De door de vrouw aangevoerde grondslag voor haar vordering, dat sprake is van dwaling, behoeft geen bespreking meer.
Afgifte van stukken
4.49.
De vrouw vordert de man te veroordelen tot overlegging van de bescheiden zoals genoemd in rechtsoverweging 3.2 primair onder 2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar vordering verminderd. Zij vordert enkel nog overlegging van de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting over 2002 en 2021. Zij grondt haar vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Volgens de vrouw heeft zij de stukken onder meer nodig om vast te kunnen stellen in welke mate zij heeft gedwaald met betrekking tot de in de akte wijziging huwelijkse voorwaarden overeengekomen bedragen van € 75.000,= en € 5.000,= per jaar en de in het convenant overeengekomen totale verrekenvordering in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
4.50.
De man heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen overlegging van de genoemde stukken. Hij heeft zijn eerdere aanbod tot inzage in die stukken gehandhaafd.
4.51.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn voorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.52.
Aangezien de overige vorderingen van de vrouw zullen worden afgewezen, heeft de vrouw geen rechtmatig belang meer bij afgifte van, dan wel inzage in, de gevorderde stukken. De vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.53.
In zaken tussen ex-echtgenoten is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Benjaddi, mr. Meyboom en mr. Bollen, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024 in tegenwoordigheid van mr. Bishop-van Kollenburg, griffier.