ECLI:NL:RBZWB:2024:6801

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
02/404871
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en zorgregeling in een complexe ouderstrijd met ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020. De man, vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Cox, verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met de minderjarige, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor het toekennen van gezamenlijk gezag aan de man, ondanks de bezwaren van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat de man een gelijkwaardige rol moet hebben in de opvoeding van de minderjarige, vooral gezien de ondertoezichtstelling van de minderjarige door de GI vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind.

De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een omgangsregeling en informatievoorziening door de vrouw afgewezen, maar heeft wel besloten dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over de minderjarige zullen uitoefenen. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden tot 30 september 2025, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling. De rechtbank benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak om samen beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De uitspraak is gedaan door mr. Phillips, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/404871 / FA RK 22-5931
Datum uitspraak: 30 september 2024
nadere beschikking over het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M.G. Cox te Tilburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden te Breda.
Over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 5 september 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • de e-mailberichten van De Toegang van 22 december 2023 en 18 januari 2024;
  • het eindverslag van De Toegang van 13 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 13 februari 2024;
  • de brief van de Raad van 27 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 28 maart 2024;
  • de gecorrigeerde brief van de Raad van 28 maart 2024;
  • het F9-formulier van mr. Cox van 18 april 2024;
  • het F9-formulier van mr. Küppers-van Duivenbooden van 8 mei 2024;
  • het F9-formulier van mr. Van Laarhoven van 19 augustus 2024;
  • het rapport met bijlagen van de Raad van 27 juni 2024, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2024;
  • de F9-formulieren van mr. Cox van 11 juli 2024, 19 augustus 2024 en 4 september 2024.
1.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft, gelet op de nauwe samenhang, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad (kenmerk: C/02/424365 / JE RK 24-1248). In dat kader waren er ook twee vertegenwoordigers van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI) aanwezig. Op dat verzoek is bij separate beschikking beslist.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking 5 september 2023 heeft de rechtbank aan de man ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald waarbij de man en [de minderjarige] recht hebben op wekelijks (minstens) 1,5 uur omgang met elkaar waarbij de omgang vervolgens verder opgebouwd moet worden in die zin dat de begeleide omgangsmomenten wekelijks voortgezet moeten worden bij [naam] totdat De GezinsManager de begeleiding van de contacten zal overnemen. Wanneer De GezinsManager de begeleiding heeft overgenomen, zullen in het tempo van [de minderjarige] de contacten worden uitgebreid, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat het contact eerst wordt uitgebreid naar wekelijks een dagdeel, daarna twee dagdelen, vervolgens een dag en een dagdeel en daarna twee hele dagen van 10:00 uur tot 17:00 uur. Verder heeft de rechtbank overwogen dat wanneer de betrokken gedragsdeskundige van oordeel is dat het veilig wordt geacht om de omgang verder uit te breiden, pas sprake kan zijn van een overnachting van [de minderjarige] bij de man. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man vanaf april 2023 moet bijdragen in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Tenslotte heeft de rechtbank partijen verwezen voor (jeugd)hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) en is in afwachting van de resultaten daarvan, alsmede het bericht van De GezinsManager over het verloop van de opbouw van de omgangsregeling, de beslissing over het vastleggen van een definitieve omgangsregeling alsook over het gezag aangehouden.
2.2.
Aan de rechtbank liggen thans nog, samengevat, de volgende (gewijzigde) verzoeken van de man voor:
- een omgangsregeling te bepalen waarbij de man recht heeft op (onbegeleid) contact en omgang met [de minderjarige] , elke week op de zondag en de maandag, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te vermenen te bepalen regeling te bepalen;
- te bepalen dat de vrouw de man elke week op de vrijdag per e-mail dient te informeren over belangrijke zaken in het leven van [de minderjarige] , betreffende zijn gezondheid, de bij [de minderjarige] betrokken hulpverlening, de schoolkeuze en over alle belangrijke activiteiten en ontwikkeling in het leven van [de minderjarige] ;
- hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen, althans de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
2.4.
Uit voormeld eindverslag van De Toegang van 13 februari 2024 volgt – kort samengevat – dat de doelen niet (volledig) zijn behaald en dat de zaak daarom negatief retour wordt gezonden. Het traject is gestagneerd doordat de benodigde uitbreiding in de contacten tussen de man en [de minderjarige] niet in gang gezet kon worden. De GezinsManager heeft de omgang begeleid. De uitbreiding van de (begeleide) contacten bij de man thuis zijn niet tot stand gekomen gelet op het feit dat de vrouw het hier moeilijk mee heeft en dat zij hier nog niet aan toe is. De hulpverlening ziet dat de vrouw [de minderjarige] geen emotionele toestemming kan geven om bij zijn vader te zijn. Hoewel de vrouw kleine stapjes zet en ze contact tussen de man en [de minderjarige] toestaat, moet het wel op haar voorwaarden en in haar tempo. Vanwege de weerstand van de vrouw is het traject zodanig vertraagd dat is geconcludeerd dat het niet mogelijk is om verder te werken aan de resultaten. Op voorstellen van de hulpverlening om de omgang verder uit te breiden is door de vrouw niet gereageerd. Ook zijn geplande afspraken niet doorgegaan doordat de vrouw deze heeft afgezegd of verplaatst wilde hebben. Dit heeft er ook in geresulteerd dat de man en [de minderjarige] elkaar drie weken niet hebben gezien. De hulpverlening betreurt dit aangezien de contacten tussen de man en [de minderjarige] ontspannen en fijn verlopen. Tijdens de omgangsmomenten heeft de man zijn vaderrol goed opgepakt en sluit hij aan bij de behoeften van [de minderjarige] . Wat De GezinsManager betreft is de volgende stap nog steeds dat er begeleide omgangsmomenten in de thuissituatie bij de man thuis gaan plaatsvinden, mede omdat wordt gezien dat [de minderjarige] hier duidelijk aan toe is.
2.5.
De Raad heeft naar aanleiding van de negatieve retourmelding een screening uitgevoerd en vervolgens onderzoek gedaan. Op 28 juni 2024 heeft de Raad een rapport aan de rechtbank toegestuurd. Hieruit volgt – kort samengevat – dat de Raad verzoekt om [de minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van een jaar, gezien de concrete bedreiging in zijn ontwikkeling gelet op de hardnekkige en complexe problematiek tussen de ouders. De hulpverlening komt in een vrijwillig kader niet voldoende op gang.
Ten aanzien van de thans voorliggende verzoeken adviseert de Raad de rechtbank om de behandeling hiervan aan te houden voor de duur van 12 maanden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling. Er moet eerst worden ingezet op (begeleide) omgang tussen [de minderjarige] en de man en van daaruit, mits in het belang van [de minderjarige] , een stapsgewijze uitbreiding / normalisering van de omgang. De Raad acht het daarbij van belang dat de GI de ruimte krijgt om de contacten verder in te vullen en uit te breiden. Wel geeft de Raad de GI mee dat de contacten zo snel mogelijk bij de man thuis moeten gaan plaatsvinden, de begeleiding af te bouwen en het verloop van de omgangen te evalueren en zodra mogelijk in het belang van [de minderjarige] verder uit te breiden. Gelijktijdig zal er moeten worden gewerkt aan het onderlinge vertrouwen tussen de ouders en zullen de ouders afspraken moeten maken over de omgangsregeling en de invulling van het ouderschapsplan, rekening houdend met de behoeften van [de minderjarige] .
Ten aanzien van het gezag heeft de Raad aangegeven dat het uitgangspunt gezamenlijk gezag is en dat er geen contra-indicaties zijn om de man mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Dit kan bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling ook een meerwaarde zijn omdat de ouders dan een gelijkwaardige rol hebben en er eventueel aan de vader ook (schriftelijke) aanwijzingen kunnen worden gegeven. Gezamenlijk gezag vraagt echter ook van de ouders dat zij samen beslissingen kunnen nemen en de mogelijkheid bestaat dat dit voor extra zorgen bij de vrouw en spanning tussen de ouders kan zorgen. Ook acht de Raad het belangrijk dat de man [de minderjarige] eerst beter leert kennen, zodat hij samen met de vrouw de juiste keuzes kan maken voor [de minderjarige] . Wel verwacht de Raad van de vrouw dat zij de man zal informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige] en opvoedingsgerelateerde zaken rondom [de minderjarige] .
Gezag
2.6.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7.
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling het verzoek om het gezag over [de minderjarige] mede aan de man toe te kennen gehandhaafd. De man stelt zich op het standpunt dat er geen contra-indicaties zijn die toewijzing in de weg zouden staan en dat het uitgangspunt van de wet gezamenlijk gezag is. Verder geeft dit de man een gelijkwaardige positie bij de ondertoezichtstelling in welk kader er aan doelen gewerkt zal worden die de man rechtstreeks in zijn belangen raken. Bovendien is de man de vader van [de minderjarige] en is er wel sprake van contact, ook al is dat op dit moment te summier. Wanneer de man wekelijks wordt geïnformeerd door de vrouw, zoals verzocht, kan hij op een goede manier meebeslissen over belangrijke zaken rondom [de minderjarige] . Dit geeft de man ook de kans om meer betrokken te raken in het leven van [de minderjarige] . De man ervaart nu geen ruimte bij de vrouw om hem toe te laten in het leven van [de minderjarige] .
2.8.
De vrouw verzet zich tegen het toekennen van het gezamenlijk gezag. Met de Raad is de vrouw van oordeel dat het nog te vroeg is om gezamenlijk gezag te overwegen. Partijen zijn hier nog niet aan toe, omdat zij niet in staat zijn om in onderling overleg beslissingen te nemen vanwege het feit dat er geen communicatie is tussen partijen die als basis kan dienen voor gezamenlijk gezag. Partijen dienen eerst nog te werken aan de oudercommunicatie door middel van bijvoorbeeld ouderschapsbemiddeling. Daarnaast is er nog geen sprake van onbegeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] en weet hij onvoldoende wat er in het leven van [de minderjarige] speelt. Zo lang de omgang nog verder opgepakt moet worden bestaat er volgens de vrouw geen noodzaak tot gezamenlijk gezag. De vrouw verzoekt de rechtbank om in de belangenafweging niet alleen de focus te leggen op de ondertoezichtstelling. De vrouw vreest dat bij gezamenlijk gezag partijen alleen maar meer in discussies met elkaar zullen verzanden.
2.9.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het te vroeg is om gezamenlijk gezag toe te kennen. Er moet eerst worden gewerkt aan uitbreiding van de contacten tussen de man en [de minderjarige] , waarbij na anderhalf jaar wel stappen gezet moeten gaan worden. Ook gelet op de leeftijd van [de minderjarige] . In dit traject kan de vrouw dan mogelijk meer vertrouwen krijgen in wie de man is als vader voor [de minderjarige] . Vanuit daar ontstaat er mogelijk meer ruimte bij de vrouw voor gezamenlijk gezag. Omdat de Raad ziet dat de vrouw nog niet klaar is voor gezamenlijk gezag en om te voorkomen dat zij wordt overvraagd, heeft de Raad in het rapport geadviseerd om het verzoek aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het gedwongen kader. Anderzijds ziet de Raad wel meerwaarde in het toekennen van gezamenlijk gezag omdat dit zorgt voor een gelijkwaardiger rol tussen de ouders. Gelijkwaardig ouderschap leidt mogelijk tot betere oudercommunicatie omdat partijen dan wel moeten communiceren met elkaar. Tot slot bevestigt de Raad desgevraagd dat er – buiten dat de vrouw er niet klaar voor is – geen contra-indicaties zijn voor gezamenlijk gezag.
2.10.
Gelet op het verloop van de procedure tot nu toe, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek betreffende het gezag aan te houden.
2.11.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun minderjarige kind. De rechtbank ziet in deze zaak geen redenen om af te wijken van dat uitgangspunt. Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er geen sprake is van contra-indicaties die het toekennen van het gezamenlijk gezag in de weg staan. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van communicatie tussen de ouders geen reden is om het verzoek tot gezamenlijk gezag van de man af te wijzen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533), waarin is overwogen dat de rechter bij toepassing van art. 1:253c lid 2 BW, zelfs als voldaan is aan het ‘klemcriterium’, ruimte heeft om gezamenlijk gezag toe te kennen. Gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, alsook de omstandigheid dat de omgangsmomenten tussen de man en [de minderjarige] goed verlopen, concludeert de rechtbank dat er niet wordt voldaan aan het klemcriterium. Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat de vrouw met het eenhoofdig gezag belast blijft, omdat dan het risico bestaat dat zij de man – om allerlei redenen – niet voldoende zal toelaten in het leven van [de minderjarige] en het niet zal lukken om tot verbetering te komen en patronen te doorbreken. Dit is de afgelopen periode ook gebleken. Telkens wanneer de hulpverlening stappen vooruit wilde zetten, stagneerde het proces omdat de vrouw aangaf er nog niet aan toe te zijn. De man laat al langere tijd betrokkenheid, inzet en medewerking met de hulpverlening zien. Dat er nog geen sprake is van een uitgebreidere onbegeleide omgangsregeling, is dan ook niet aan de man te wijten. De zorgen van de vrouw over de man zijn in het raadsonderzoek niet bevestigd. Ook hebben De GezinsManager en andere hulpverlening aangegeven dat de contacten tussen de man en [de minderjarige] ontspannen en goed verlopen en dat uitbreiding hiervan in het belang van [de minderjarige] is.
Tot slot is gebleken dat de ouders open staan voor hulpverlening waarbij ook gewerkt kan worden aan verbetering van de communicatie op ouderniveau. Bij separate beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken omdat hulpverlening in het vrijwillige kader tot onvoldoende verbetering heeft geleid. Ook om die reden vindt de rechtbank het belangrijk dat de ouders een gelijkwaardige positie hebben ten opzichte van [de minderjarige] .
Dit maakt dat de rechtbank de man, in het belang van [de minderjarige] , mede met het ouderlijk gezag zal belasten.
Informatieregeling
2.12.
Nu de man mede met het gezag zal worden belast, is een informatieregeling op grond van artikel 1:377b lid 1 BW niet aan de orde. Dit betekent dat de rechtbank geen separate informatieregeling zal vaststellen. Wel is het van belang dat de vrouw, als hoofdverzorger van [de minderjarige] en gelet op het feit dat de ouders nu samen verantwoordelijk zijn voor de beslissingen over [de minderjarige] , de man van voldoende informatie over [de minderjarige] voorziet.
Zorgregeling
2.13.
Omdat de man zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] , zal de rechtbank niet langer spreken over een omgangsregeling, maar over een zorgregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.14.
De man heeft zich ten aanzien van het contact op het standpunt gesteld dat het niet nodig en/of wenselijk is dat het contact tussen [de minderjarige] en de man nog langer begeleid plaatsvindt en dat het contact bij hem thuis zal plaatsvinden. Uit het rapport van De GezinsManager volgt ook dat de begeleiding niet langer noodzakelijk is. De man kan zich wel voorstellen dat het fijn is voor de vrouw om de eerste keer dat het contact bij de man thuis plaatsvindt er het eerste kwartier bij aanwezig te zijn en in dat kader is de vrouw ook welkom bij hem thuis. De man meent dat er inmiddels stappen gezet moeten worden. De contactregeling stagneert telkens ondanks de inzet van de hulpverlening. De man voelt zich machteloos. Ook De GezinsManager geeft aan moeilijk met de vrouw in contact te komen. De man betreurt het dat er niet meer mogelijkheden zijn in het vrijwillige kader. Daarom is een gedwongen kader noodzakelijk. De man zou graag zien dat er een voorlopige contactregeling wordt vastgelegd omdat het mogelijk nog even duurt voordat er uitvoering wordt gegeven aan de eventuele ondertoezichtstelling en hij nu, na anderhalf jaar, nog steeds maar een zeer beperkte contactregeling heeft met [de minderjarige] .
2.15.
De vrouw heeft zich ten aanzien van contact op het standpunt gesteld dat er eerst aan de onderlinge verhoudingen en samenwerking tussen de ouders moet worden gewerkt voordat er sprake kan zijn van een onbegeleide contactregeling tussen de man en [de minderjarige] . De vrouw voelt zich niet gehoord. Ook niet door de hulpverlening. De vrouw heeft geen goede ervaring met De GezinsManager. Afspraken worden niet nagekomen en/of de begeleiders zijn niet bij de begeleidingsmomenten aanwezig. Dit frustreert de vrouw. Er wordt ten onterechte gesteld dat het aan de vrouw ligt dat de contactregeling en de hulpverlening door haar toedoen niet verder van de grond komen. De vrouw zou graag zien dat partijen eerst nog een traject bij Sterk Huis volgen in het kader van ouderschapsbemiddeling. De vrouw staat op termijn wel open voor een onbegeleide contactregeling, maar meent dat het contact de eerste tijd nog wel begeleid moet worden. De vrouw heeft hierover contact met Sterk Huis gehad en zij zijn bereid om dit op zich te nemen, maar hebben hiervoor wel een opdracht van de rechtbank nodig.
2.16.
De Raad heeft geadviseerd om een voorlopige contactregeling vast te stellen die erop neerkomt dat er eerst een aantal begeleide contactmomenten bij de man thuis plaatsvinden en dan zo spoedig mogelijk onbegeleid contact, tenzij De GezinsManager contra-indicaties ziet voor verdere uitbreiding en/of dat het anderszins niet in het belang van [de minderjarige] is. Verdere regie dient in het kader van de ondertoezichtstelling bij de GI te worden belegd. Zij kunnen dit monitoren en de hulpverlening continueren en daar waar nodig nog aanvullende hulpverlening inzetten. De Raad vreest dat wanneer er geen contactregeling wordt bepaald, het niet zal komen tot een structureel contact tussen de man en [de minderjarige] , wat niet in het belang is van [de minderjarige] . Gezien de leeftijd van [de minderjarige] meent de Raad dat er na anderhalf jaar inmiddels wel stappen moeten worden gezet.
2.17.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de zorgregeling als volgt. In haar beschikking van 5 september 2023 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald. Gelet op het feit dat [de minderjarige] met ingang van heden onder toezicht van de GI staat en de GI in dat kader de regie heeft over het uitbreiden van het contact tussen [de minderjarige] en de man, waarbij voormelde voorlopige regeling als minimumregeling dient te gelden, zal de rechtbank het verzoek van de man aanhouden voor de duur van twaalf maanden pro forma in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling.
2.18.
Dit leidt tot de volgende beslising.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de vrouw voortaan samen het gezag hebben over [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020;
3.2.
wijst af het verzoek om een informatieregeling;
3.3.
houdt aan de beslissing op het verzoek met betrekking tot het vaststellen van een zorgregeling aan tot
30 september 2025 PRO FORMA, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling;
3.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024, in aanwezigheid van Akkermans-Bruijs, de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.