ECLI:NL:RBZWB:2024:6845

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
10841149 CV EXPL 23-4241 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst bedrijfsruimte en onduidelijkheid over contractspartijen

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2024, staat de huurovereenkomst tussen de besloten vennootschap InBev Nederland N.V. en de vennootschap onder firma [gedaagde 1] centraal. InBev, als eisende partij, stelt dat de eenmanszaak van [gedaagde 4] op 1 juli 2019 door [gedaagde 1] is voortgezet, en dat [gedaagde 4] namens [gedaagde 1] een huurovereenkomst heeft gesloten voor een bedrijfsruimte. De gedaagden, waaronder [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4], betwisten echter dat zij verantwoordelijk zijn voor de huurachterstand van € 73.237,32 die is ontstaan. De kantonrechter constateert dat [gedaagde 1] niet is verschenen en dat verstek is verleend. De rechter oordeelt dat de huurovereenkomst is gesloten tussen InBev en de eenmanszaak van [gedaagde 4], en dat er geen bewijs is dat [gedaagde 1] de rechten en plichten van deze overeenkomst heeft overgenomen. De kantonrechter geeft de gedaagden de gelegenheid om hun verweer nader te onderbouwen en houdt verdere beslissingen aan. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 30 oktober 2024 voor het nemen van akten door de gedaagden en InBev.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10841149 \ CV EXPL 23-4241
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: InBev,
gemachtigde: PVU Gerechtsdeurwaarders te Etten-Leur,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] h.o.d.n. [handelsnaam] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [adres 1] ,
gedaagde partij sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
niet verschenen,

2.2. [gedaagde 2] ,

wonende te [adres 2] ,
gedaagde partij sub 2,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. C.L.J. Beljaarts, advocaat te Zevenbergen,

3.3. [gedaagde 3] ,

wonende te [adres 3] ,
gedaagde partij sub 3,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
procederend in persoon,
en

4.4. [gedaagde 4] ,

wonende te [adres 4] ,
gedaagde partij sub 4,
hierna te noemen: [gedaagde 4] ,
gemachtigde: mr. S. Meeuwsen, advocaat te Gorinchem.
Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als “ [gedaagden] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 november 2023 met producties;
- het extract audiëntieblad van de rolzitting van 20 december 2023, waarin het uitstelverzoek van [gedaagde 2] is opgenomen;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] van 17 januari 2024;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] van 13 februari 2024;
- de conclusie van repliek van 13 maart 2024;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 2] van 8 mei 2024 met één productie;
- de akte van Inbev van 22 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- InBev produceert en levert dranken aan horecaondernemers. Ook is zij hoofdhuurder en onderverhuurder van de bedrijfsruimte met aanhorigheden, staande en gelegen te [adres 1] (verder: het gehuurde);
- [gedaagde 4] exploiteerde een cafetaria als eenmanszaak met als [KvK-nummer 1] . De eenmanszaak is opgericht op 11 maart 2019 en uitgeschreven op 1 juli 2019. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is opgenomen dat de eenmanszaak op 1 juli 2019 is voortgezet door [gedaagde 1] onder [KvK-nummer 2] ;
- op 9 mei 2019 heeft [gedaagde 4] h.o.d.n. [gedaagde 4] ( [KvK-nummer 1] ) een onderhuurovereenkomst gesloten met InBev voor de huur van het gehuurde. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (ROZ-model, versie 2003) van toepassing;
- [gedaagde 1] is op 1 juli 2019 opgericht onder [KvK-nummer 3] en exploiteert blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel eveneens een cafetaria. [gedaagde 2] is sinds 1 februari 2022 vennoot van [gedaagde 1] . [gedaagde 3] was over de periode 1 juli 2019 tot 14 december 2022 vennoot van [gedaagde 1] . [gedaagde 4] was over de periode 1 juli 2019 tot 1 februari 2022 vennoot van [gedaagde 1] ;
- op 29 november 2022 berichten [gedaagde 4] en [gedaagde 3] dat [gedaagde 4] sinds
1 februari 2020 niet meer actief is binnen [gedaagde 1] en dat [gedaagde 3] de contactpersoon is van [gedaagde 1] richting InBev. [gedaagde 3] heeft nadien (in ieder geval in 2022 en 2023) ook regelmatig contact gehad met InBev over gebreken aan het gehuurde, de huurachterstand en huurkorting wegens de Coronasluiting.

3.Het geschil

3.1.
InBev stelt dat de eenmanszaak van [gedaagde 4] op 1 juli 2019 door [gedaagde 1] is voortgezet en dat hieruit volgt dat [gedaagde 4] namens [gedaagde 1] op 9 mei 2019 een huurovereenkomst voor het gehuurde heeft gesloten. [gedaagde 1] is vanaf dat moment verantwoordelijk voor de betaling van de huur. Inmiddels is er een huurachterstand ontstaan van € 73.237,32, zodat het gerechtvaardigd is de huurovereenkomst te ontbinden en het gehuurde te laten ontruimen. Ook is [gedaagde 1] inmiddels boetebedragen, rente en kosten verschuldigd geworden. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn (uitgetreden) vennoten van [gedaagde 1] , zodat zij op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel en vaste jurisprudentie hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de op naam van [gedaagde 1] gemaakte schulden. Op het verweer van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] verwijst InBev terug naar haar stellingen uit de dagvaarding met betrekking tot (uitgetreden) vennoten en de overgelegde KvK-uittreksels van de eenmanszaak van [gedaagde 4] en [gedaagde 1] .
3.2.
[gedaagde 1] is, hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de voorgeschreven termijn en formaliteiten, niet ter terechtzitting verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd of om uitstel verzocht; daarop is tegen haar verstek verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen alle gedaagden.
3.3.
[gedaagde 2] voert aan dat [gedaagde 4] de huurovereenkomst heeft gesloten. Hij is daar geen partij bij geweest en betwist dat de huurovereenkomst ten behoeve van [gedaagde 1] is aangegaan. [gedaagde 2] is pas drie jaar na het afsluiten van de overeenkomst in [gedaagde 1] getreden, zodat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de huurachterstand. De vordering moet dan ook worden afgewezen ten opzichte van hem.
3.4.
[gedaagde 3] voert aan dat hij geen contractspartij is bij de huurovereenkomst. Ook blijkt nergens uit dat hij later partij is geworden. De vordering moet dan ook worden afgewezen ten opzichte van hem. Daarnaast voert hij aan dat hij regelmatig heeft aangeklopt bij InBev voor huurkorting wegens Corona en gebreken. InBev is daar echter niet toe overgegaan.
3.5.
Nadat [gedaagde 4] in rechte is verschenen, is aan hem desgevraagd uitstel verleend om op de dagvaarding te antwoorden, maar dat heeft [gedaagde 4] op de daartoe bepaalde terechtzitting niet gedaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter constateert dat de huurovereenkomst, overgelegd als productie 2 bij dagvaarding, is gesloten tussen InBev en de eenmanszaak van [gedaagde 4] . Deze overeenkomst is van 9 mei 2019, zodat de stelling van InBev dat een huurovereenkomst namens [gedaagde 1] is gesloten door [gedaagde 4] op 9 mei 2019 niet juist is, althans niet is onderbouwd. Daarbij bestond [gedaagde 1] op dat moment nog niet en is niet gesteld of gebleken dat zij op dat moment al in oprichting was.
4.2.
InBev legt daarnaast aan de vordering ten grondslag dat de eenmanszaak na het sluiten van de huurovereenkomst is voortgezet door [gedaagde 1] , hetgeen zij onderbouwt met een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze stelling is niet weersproken, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. Het enkele feit dat de eenmanszaak is ingebracht in [gedaagde 1] kan echter niet tot het oordeel leiden dat [gedaagde 1] daarmee ook in de rechten en plichten van de huurovereenkomst is getreden. Om in de huurovereenkomst te treden is immers contractoverneming nodig. Uit artikel 6:159 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat voor contractoverneming nodig is dat er tussen de eenmanszaak van [gedaagde 4] en [gedaagde 1] een akte is gesloten, waarin is opgenomen dat zij de huurovereenkomst overneemt. Mogelijk is dit opgenomen in de oprichtingsakte van [gedaagde 1] , maar deze is niet overgelegd in de procedure, zodat de kantonrechter daar vooralsnog niet vanuit kan gaan. Wel vormt het feit dat [gedaagde 1] de eenmanszaak heeft voortgezet naar het oordeel van de kantonrechter een aanwijzing dat zij de huurovereenkomst heeft overgenomen.
4.3.
Uit de feitelijke gedragingen van partijen lijkt bovendien te volgen dat er een huurrelatie bestond tussen partijen. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hebben immers bericht aan InBev dat [gedaagde 3] als aanspreekpunt gold voor de onderneming. Dit kon enkel [gedaagde 1] zijn, nu hij op dat moment vennoot was van [gedaagde 1] en de eenmanszaak van [gedaagde 4] niet meer bestond. Er is vervolgens tussen hem en InBev regelmatig overleg geweest over huurkorting, de Coronasluiting en gebreken, hetgeen van een vertegenwoordiger van de huurder te verwachten valt.
4.4.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde 3] niet meer heeft gesteld dan dat er geen papier bij de dagvaarding is gevoegd waaruit blijkt dat hij partij is bij de huurovereenkomst. [gedaagde 2] heeft slechts bloot betwist dat hij partij is geworden bij de huurovereenkomst. [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zijn niet ingegaan op de vraag onder welke voorwaarden [gedaagde 1] de eenmanszaak heeft voortgezet, terwijl mag worden verondersteld dat zij hiervan wel op de hoogte zijn. De gegevens met betrekking tot de voortzetting van de eenmanszaak door [gedaagde 1] bevinden zich immers in het domein van [gedaagde 1] en haar vennoten en niet in het domein van InBev. Door deze gegevens niet te verstrekken hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 2] niet voldaan aan hun verzwaarde stelplicht. Dit zou reden kunnen zijn om de stellingen van InBev als vaststaand aan te nemen, omdat de stellingen onvoldoende zijn betwist, of de stellingen van InBev voorshands bewezen te achten behoudens tegenbewijs (zie HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083, r.o. 3.4). De kantonrechter acht deze sancties in dit geval echter niet passend, omdat de stellingen van InBev ten aanzien van de contractoverneming voorafgaand aan de uitleg van deze stellingen door de kantonrechter en de ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden in dit vonnis wellicht niet voldoende duidelijk zijn geweest voor [gedaagde 3] en [gedaagde 2] . De kantonrechter zal daarom [gedaagde 3] en [gedaagde 2] in de gelegenheid stellen om hun betwisting van de stelling van InBev dat er een huurovereenkomst bestaat tussen InBev en [gedaagde 1] doordat [gedaagde 1] de eenmanszaak heeft voortgezet, nader te onderbouwen. Daarbij verwacht de kantonrechter van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] dat zij zodanige feitelijke gegevens verstrekken dat zij InBev aanknopingspunten verschaffen voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling (zie bijvoorbeeld
HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zouden bijvoorbeeld de stukken met betrekking tot de oprichting van [gedaagde 1] en/of de voortzetting van de eenmanszaak door [gedaagde 1] in het geding kunnen brengen.
4.5.
Voor zover niet komt vast te staan dat [gedaagde 1] de huurder is, wijst de kantonrechter partijen erop dat niet door of namens [gedaagde 1] is betwist dat zij in ieder geval de gebruiker van het gehuurde is sinds 1 juli 2019. In dat kader kan het zijn dat zij ook dan een vergoeding verschuldigd is (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 24 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1782). Hierover heeft nog geen debat plaatsgevonden, zodat InBev in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 30 oktober 2024 om 9.00 uur voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zoals bedoeld in onderdeel 4.4 en het nemen van een akte aan de zijde van InBev zoals bedoeld in onderdeel 4.5;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.