Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
2.2. [gedaagde 2] ,
3.3. [gedaagde 3] ,
4.4. [gedaagde 4] ,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] van 17 januari 2024;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 2] van 8 mei 2024 met één productie;
- de akte van Inbev van 22 mei 2024.
2.De feiten
1 februari 2020 niet meer actief is binnen [gedaagde 1] en dat [gedaagde 3] de contactpersoon is van [gedaagde 1] richting InBev. [gedaagde 3] heeft nadien (in ieder geval in 2022 en 2023) ook regelmatig contact gehad met InBev over gebreken aan het gehuurde, de huurachterstand en huurkorting wegens de Coronasluiting.
3.Het geschil
4.De beoordeling
HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zouden bijvoorbeeld de stukken met betrekking tot de oprichting van [gedaagde 1] en/of de voortzetting van de eenmanszaak door [gedaagde 1] in het geding kunnen brengen.