ECLI:NL:RBZWB:2024:6857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
10843146 CV EXPL 23-5207 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening arbeidsovereenkomst en onterecht ingehouden loonheffingskorting

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 3.337,82 dat onterecht is ingehouden op zijn eindafrekening door gedaagde, de stichting [gedaagde]. Eiser stelt dat hij in 2019 ontdekte dat er teveel loonheffingskorting was toegepast en dat dit bedrag pas bij de eindafrekening in 2021 is verrekend. Hij is van mening dat gedaagde onredelijk heeft gehandeld door dit bedrag zo laat te verrekenen. Daarnaast vordert eiser een bedrag van € 26.662,54 aan te weinig betaald salaris, alsook wettelijke verhogingen en rente. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser op de hoogte was van de te veel ingehouden loonheffingskorting en dat de afspraken met de gemeente Tilburg over de werkzaamheden van eiser niet correct zijn vastgelegd.

De kantonrechter oordeelt dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering, maar wijst de vorderingen af. De rechter stelt vast dat eiser in 2019 zelf heeft geconstateerd dat er teveel loonheffingskorting was toegepast en dat hij op de hoogte was van de noodzaak tot terugbetaling. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet onredelijk heeft gehandeld door het bedrag op de eindafrekening te verrekenen. Ook de vordering met betrekking tot het onbetaald gelaten loon wordt afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er een afspraak was gemaakt over het te ontvangen bedrag per uur voor de werkzaamheden die hij in opdracht van de gemeente heeft uitgevoerd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 947,00 zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10843146 \ CV EXPL 23-5207
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [adres 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.A.M. Roza-Verwijs, werkzaam ten kantore van D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam,
tegen
de stichting [gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.L.J.M. van Grinsven, advocaat te [plaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de brief van 21 mei 2024 van [eiser] met producties;
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [gedaagde] is verantwoordelijk voor het organiseren, beheren, uitvoeren en continueren van de markten in [plaats] en omstreken;
- [eiser] is op 16 januari 2016 in dienst getreden bij [gedaagde] (vanaf 16 januari 2018 voor onbepaalde tijd) in de functie van Marktmanager;
- op 22 november 2016 bericht de gemeente Tilburg aan [gedaagde] dat de sloten van de gemeentelijke elektrakasten in het openbaar gebied worden vervangen en er een nieuw protocol gaat gelden voor het gebruik van de kasten, waarbij een derde partij moet worden ingeroepen om de kasten te komen openen;
- bij e-mailbericht van 6 januari 2017 biedt [eiser] aan een vertegenwoordiger van de gemeente Tilburg aan dat de marktmanagers de elektrakasten van de gemeente kunnen openen voor diverse weekmarkten voor een bedrag van € 85,00 per uur, welk bedrag zal worden gefactureerd door [gedaagde] aan de gemeente Tilburg. Op 11 januari 2017 gaat de vertegenwoordiger van de gemeente akkoord met het aanbod van [eiser] ;
- op 15 maart 2018 deelt de vertegenwoordiger van de gemeente aan [gedaagde] onder andere mede:
“(…) In mailberichten van 7 november 2017 en 23 januari 2018 heeft [eiser] aan de gemeente gevraagd of hij de kosten van het openen en sluiten van de elektrakastenrechtstreeksmag factureren aan de gemeente Tilburg. De gemeente heeft dit verzoek afgewezen omdat dit niet in overeenstemming is met de afspraken over privatisering van de [plaats] Markten (…)”;
- begin 2019 is er overleg geweest tussen [eiser] en [gedaagde] over de toegekende loonheffingskorting. [gedaagde] heeft in dat overleg erkend dat zij het verkeerde bedrag heeft gehanteerd en dit gecorrigeerd;
- op 11 april 2019 is namens [gedaagde] aan [eiser] een nieuwe jaaropgave over 2018 verstuurd;
- op 2 juli 2019 heeft [gedaagde] een werkgeversverklaring opgesteld. Hierin is onder andere opgenomen:
Aanvullende inkomsten
In opdracht van de gemeente Tilburg verricht de heer [eiser] sinds januari 2017 aanvullende werkzaamheden. De werkzaamheden bestaan uit het openen en sluiten van elektrakasten voorafgaand of na einde van de [plaats] markten. Deze werkzaamheden maken geen onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst. De Stichting verzorgt in opdracht van de gemeente Tilburg de verloning van deze werkzaamheden. Op jaarbasis is de bruto vergoeding voor deze werkzaamheden circa € 30.000. (…)”;
- [eiser] is 31 december 2021 uit dienst getreden bij [gedaagde] ;
- op 27 januari 2022 heeft de accountant van [gedaagde] [eiser] zijn eindafrekening toegestuurd. Hierop is een bedrag van € 3.337,82 ingehouden wegens de aanpassing van de te hanteren loonheffingskorting;
- op 24 februari 2023 bericht [naam] , voorheen secretaris van [gedaagde] , het volgende aan [eiser] :
“(…) Het klopt inderdaad dat wij afspraken met de gemeente hebben gemaakte over het openen van de marktkasten. De gemeente moest extreme bedragen aan een externe partij betalen die niet functioneerde. Jij hebt hier toen een cursus voor gevolgd en dit op je genomen. Er is met de gemeente toen 85 euro ex btw per uur afgesproken. De stichting zou voor de facturering 10 euro per uur administratie kosten inhouden. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. een bedrag van € 3.337,82 netto als ten onrechte ingehouden op de eindafrekening;
b. het netto-equivalent van € 26.662,54 bruto (minus € 6.241,79 netto) aan te weinig betaald salaris, onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
c. de wettelijke verhoging over voornoemde bedragen;
d. de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
e. een bedrag van € 3.250,06 aan deskundigenkosten;
f. een bedrag van € 1.112,86 aan buitengerechtelijke kosten;
g. de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.2.
Als onderbouwing van zijn vordering onder a. stelt [eiser] dat hij er in 2019 achter kwam dat er in 2018 teveel loonheffingskorting was toegekend. Dit heeft hij gemeld aan [gedaagde] , maar daarna niets meer gehoord. Pas bij de eindafrekening per 31 december 2021 is dit bedrag verrekend. Het is in strijd met het goed werkgeverschap, dan wel de redelijkheid en billijkheid, dat dit bedrag na zo’n lange tijd nog wordt verrekend. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dit in 2019 al aan te kaarten bij [eiser] en met hem een betalingsregeling te bespreken. Zij heeft dit niet gedaan, zodat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij dit ook niet meer zou doen. [gedaagde] dient het op de eindafrekening ingehouden bedrag alsnog te voldoen aan [eiser] . Met betrekking tot zijn vordering onder b. stelt [eiser] dat hij in januari 2017 contact met de gemeente Tilburg heeft gehad over het openen van de elektrakasten bij de markten. Na overleg met [gedaagde] is afgesproken dat (onder andere) hij dat zou gaan doen voor een bedrag van € 85,00 per uur (per markt € 170,00), waarvan € 10,00 per uur naar [gedaagde] zou gaan als administratiekosten. [gedaagde] had hem dan ook € 70,00 bruto per uur moeten betalen voor het openen en sluiten van de elektrakasten. In 2017 is dit ook gedaan, maar vanaf 2018 is er te weinig betaald, zodat [gedaagde] het vanaf 2018 niet-betaalde loon dient te voldoen. [gedaagde] laat de hiervoor gevorderde bedragen onterecht onbetaald, zodat zij wettelijke verhoging, rente en kosten verschuldigd is geworden.
3.3.
Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat uit de dagvaarding voldoende duidelijk volgt welke vordering hij heeft. Deze vordering is met bewijzen (de producties) onderbouwd, zodat er is voldaan aan de artikelen 21, 22, 24 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voert hij aan dat hij niet wist welk bedrag hij precies zou moeten betalen in het kader van de teveel toegekende loonheffingskorting tot aan het eind van zijn dienstverband het bedrag ineens werd verrekend. Op de tweede jaaropgave stond ook een onjuist bedrag aan loonheffingskorting vermeld, zodat hij ook niet van het bedrag heeft kennis genomen via die jaaropgave. Ter mondelinge behandeling voert [eiser] met betrekking tot het onbetaald gelaten loon aan dat de werkzaamheden met betrekking tot de elektrakasten niet onder zijn arbeidsovereenkomst vielen, maar in opdracht zijn uitgevoerd. Ook heeft hij aangegeven dat het altijd zijn bedoeling was dat zowel hij als [gedaagde] een bedrag aan die werkzaamheden zouden overhouden.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten. Vooropgesteld voert [gedaagde] aan dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 21, 22, 24 en 111 Rv, nu hij zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Met betrekking tot de vordering onder a. voert [gedaagde] aan dat [eiser] er bij zijn belastingaangifte over 2018 achter kwam dat er teveel loonheffingskorting was toegekend. Dit heeft hij gemeld bij [gedaagde] . Namens [gedaagde] heeft de accountant van [gedaagde] dit toen opgepakt en op verzoek van [eiser] een nieuwe jaaropgave en nieuwe loonstroken over 2018 verstrekt, zodat [eiser] vanaf medio april 2019 al op de hoogte was van het bedrag, dat hij op enig moment zou moeten betalen. [gedaagde] heeft dus niet in strijd met het goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid gehandeld en mocht dit bedrag verrekenen met de eindafrekening. Met betrekking tot de vordering onder b. voert [gedaagde] aan dat de afspraak met de gemeente volledig op eigen initiatief van [eiser] is ontstaan. [gedaagde] is hier niet bij betrokken geweest. De gemeente wilde echter niet met [eiser] , als zelfstandige, in zee gaan, zodat is verzocht dat [gedaagde] de bedragen zou gaan verlonen. Daar heeft zij mee ingestemd. Zij kon de bedragen niet op een andere manier aan [eiser] vergoeden, omdat [eiser] geen eigen onderneming voerde. Dit betekent dat de werkgeverslasten ten behoeve van [eiser] ook van die € 75,00 moesten worden betaald en er niet € 75,00 bruto kon worden betaald. [eiser] heeft bovendien niet onderbouwd dat er tussen hem en [gedaagde] een afspraak is gemaakt dat hij € 75,00 bruto zou ontvangen. Dit is ook niet waarschijnlijk, omdat [gedaagde] dan meer zou moeten betalen aan [eiser] dan zij aan de gemeente kon doorberekenen, terwijl zij deze constructie enkel heeft goedgekeurd om [eiser] tegemoet te komen. Het feit dat er eerst wel het volledige bedrag werd uitbetaald en later niet, doet er niet aan af, omdat uit interne correspondentie binnen [gedaagde] volgt dat er onduidelijkheid was wat de door [eiser] gemaakte afspraak was. [gedaagde] maakt tot slot bezwaar tegen de gevorderde wettelijke verhoging, wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten en vraagt het vonnis, indien zij zou worden veroordeeld, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of dat [eiser] wordt verplicht zekerheid te stellen voor terugbetaling van de bedragen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid [eiser] :
4.1.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] in de dagvaarding – kort gezegd – zijn waarheidsplicht en motiveringsplicht heeft geschonden. De kantonrechter is van oordeel dat er voldoende uit de dagvaarding en de bijbehorende producties volgt op welke grondslag [eiser] zijn vorderingen baseert en ook hoe hij tot zijn vordering is gekomen. Daarbij was de dagvaarding voldoende duidelijk voor [gedaagde] om verweer te kunnen voeren. De kantonrechter acht [eiser] dan ook ontvankelijk in zijn vordering. Dit onderdeel van het verweer slaagt niet.
Onterecht toegekende loonheffingskorting:
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] teveel loonheffingskorting had toegekend aan [eiser] over 2018, zodat [gedaagde] de teveel toegekende loonheffingskorting onverschuldigd aan [eiser] heeft betaald. Uit vaste jurisprudentie volgt dat als hoofdregel geldt dat onverschuldigd betaalde bedragen door een werkgever kunnen worden teruggevorderd. Dit kan anders zijn als goed werkgeverschap en/of de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen terugvordering. Bij de beoordeling of van een dergelijke uitzondering sprake is, speelt mee of kenbaar was voor de werknemer dat teveel is betaald, waarbij een rol kan spelen hoe de werkgever heeft gehandeld.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in 2019 zelf heeft geconstateerd dat teveel loonheffingskorting was toegekend. Ook staat vast dat hierover overleg is geweest tussen partijen en dat [gedaagde] het toen heeft gecorrigeerd, met toezending van een nieuwe jaaropgave aan [eiser] . Vanuit beide partijen is er toen geen initiatief gekomen om tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag te komen tot het moment dat [gedaagde] de eindafrekening van het dienstverband van [eiser] opstelde.
4.4.
Of [gedaagde] daarmee onredelijk heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] is naar het oordeel van de kantonrechter van belang dat [eiser] al vanaf medio 2019 ervan op de hoogte was dat hij teveel betaald had gekregen en dat hij op enig moment een bedrag terug zou moeten betalen. Hij stelt dat hij niet wist welk bedrag dit was, maar heeft niet onderbouwd dat op zijn tweede jaaropgave ook een verkeerd bedrag aan loonheffingskorting stond vermeld. Bovendien was hij zelf degene die de fout had ontdekt en heeft hij het juiste bedrag in die periode laten uitrekenen/uitgerekend. Naar het oordeel van de kantonrechter was dan ook voldoende kenbaar voor [eiser] dat en welk bedrag hij moest terugbetalen. Voorts staat tussen partijen vast dat [gedaagde] meteen op de melding van de klacht heeft gehandeld door dit te rectificeren. Het is vervolgens beide partijen aan te rekenen dat zij geen afspraken hebben gemaakt over de terugbetaling van het bedrag. Zij hebben immers beide stilgezeten.
4.5.
Al met al leidt het voorgaande er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat het handelen van [gedaagde] , het verrekenen van dit bedrag op de eindafrekening, niet in strijd is met het goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid.
4.6.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat de door [eiser] aangehaalde uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (te vinden onder ECLI:NL:GHSHE:2014:1727) niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, omdat het in deze zaak gaat om één betaling en de werkgever, [gedaagde] , daar direct op heeft gehandeld. In de zaak bij het gerechtshof ging het om structureel onterecht gedane betalingen waar diverse jaren geen gevolg aan was gegeven en de werknemer niet eens op was aangesproken.
4.7.
Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Onbetaald gelaten loon:
4.8.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de afspraken met de gemeente heeft gemaakt en [gedaagde] daar niet bij betrokken was. Ook staat vast dat de gemeente niet wilde dat [eiser] rechtstreeks aan haar declareerde, zodat de betaling van de uiteindelijk vergoeding via [gedaagde] is gaan lopen. Tot slot staat vast dat met de gemeente is afgesproken dat [gedaagde] voor iedere markt € 170,00 mocht declareren voor de door de marktmanagers uitgevoerde werkzaamheden.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd hoe en tussen wie de afspraak met de gemeente tot stand is gekomen. Hij heeft vervolgens niet onderbouwd wat er tussen hem en [gedaagde] over die bedragen is afgesproken.
4.10.
Ter mondelinge behandeling was er tussen hem en zijn gemachtigde een verschil van mening over de vraag of hij de werkzaamheden als werknemer van [gedaagde] uitvoerde of als opdrachtnemer. Wat daar ook van zij, op basis van de stukken (en de grondslag van de vordering) zijn de werkzaamheden altijd verloond via [gedaagde] , zodat zij hem heeft behandeld als werknemer. Dit kon ook niet anders, want [eiser] was al bij [gedaagde] in dienst en had bovendien geen mogelijkheid om als zelfstandige te factureren. Hierover heeft [eiser] ook nooit geklaagd.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] verplicht was de werkgeverslasten ten behoeve van [eiser] te dragen, zodat, als met [gedaagde] was afgesproken dat [eiser] € 75,00 bruto per uur zou ontvangen, [gedaagde] een substantieel hoger bedrag per uur zou moeten betalen dan zij aan de gemeente kon declareren. Dat dit is afgesproken tussen partijen wordt door [eiser] niet onderbouwd. Bovendien stelt hij zelf dat het zijn bedoeling was dat zowel hij als [gedaagde] een bedrag zouden overhouden aan zijn werkzaamheden in opdracht van de gemeente, zodat het niet waarschijnlijk is dat tussen partijen is afgesproken dat hij € 75,00 bruto per uur zou ontvangen.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Nevenvorderingen:
4.13.
De nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en kosten fiscalist) worden afgewezen, omdat hiervoor de hoofdvorderingen zijn afgewezen.
Proces- en nakosten:
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.