ECLI:NL:RBZWB:2024:6871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/10467
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag BPM en belastingrente door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.676, en daarnaast € 31 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de belastingrente onterecht zijn opgelegd en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 3.822, en dat de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig moet worden aangepast. Tevens wordt belanghebbende een schadevergoeding van € 1.500 toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn, en moet de inspecteur het griffierecht van € 184 en proceskosten van € 2.998 vergoeden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijf 1] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.676 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 31 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrente terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking verminderd te worden. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Porsche Macan 3.6 Turbo (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 15 april 2015 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg en heeft een CO2-uitstoot van 216 gr/km (NEDC1).
4.1.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 19 februari 2019 aangifte voor de bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde bpm voor de auto € 4.758. Bij de aangifte is een taxatierapport van [B.V. 1] gevoegd (het rapport). Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde van de auto respectievelijk € 118.371, € 28.163 en € 20.000. De netto catalogusprijs bedraagt € 77.421 en is gebaseerd op de koerslijst Autotelex Pro. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van Autotelex Pro van € 41.000 (tellerstand: 75.948 km en een CO2-uitstoot van 208 gr/km). Op dit bedrag heeft de taxateur een bedrag van € 21.000 in mindering gebracht om tot een taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde) te komen van € 20.000. Volgens het rapport bedragen de gecalculeerde reparatiekosten € 21.783. Belanghebbende heeft ter zake van de auto € 4.758 aan Bpm op aangifte voldaan.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd.
4.3.
De inspecteur heeft op 13 april 2021 een “Kennisgeving naheffingsaanslag BPM” naar belanghebbende verzonden. In de kennisgeving staat, voor zover thans van belang, het volgende:

Op grond van de individuele waardebepaling uitgevoerd door DRZ kom ik tot de conclusie dat de inkoopwaarde in het taxatierapport niet juist is en derhalve niet gebruikt kan worden.
In de inkoopwaarde die DRZ heeft vastgesteld is rekening gehouden met schade welke aan het motorrijtuig aanwezig is. Het feit dat DRZ tot deze inkoopwaarde is gekomen ligt in de individuele beoordeling van het specifieke voertuig met zijn specifieke elementen.
  • In de aangifte hebt u vermeld dat het door u aangegeven voertuig een netto catalogusprijs heeft van € 69.842, en dat de aanwezige accessoires/opties een netto catalogusprijs hebben van € 7.579. Blijkens de DRZ rapportage is de netto catalogusprijs op basis van een Fabrieksinformatie rapport, gegevens van de importeur en het RDW Formulier t.b.v. BPM aangifte vastgesteld op € 69.842 en de aanwezige accessoires/opties op een netto catalogusprijs van € 15.836.
  • Uit de aangifte blijkt, dat de door u aangegeven consumentenprijs (€ 118.371) afwijkt van de door de medewerker DRZ bevonden consumentenprijs op basis van Eurotax XchangeNet (€ 118.395).
Vanwege schade aan het genoemde voertuig werd door u, bij de aangifte BPM, een schadetaxatierapport bijgevoegd, welke werd vervaardigd door [B.V. 2] . Ingevolge dit rapport bedroegen de reparatiekosten aan het genoemde voertuig afgerond € 21.784 inclusief BTW, hiervan wordt € 21.000 (96,4%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde toestand. De handelsinkoopwaarde van het voertuig werd door [B.V. 2] bepaald op € 20.000. Het berekende afschrijvingspercentage van het voertuig bedraagt daardoor 83,11%. Door de medewerker DRZ is op basis van de door hem uitgevoerde waardebepaling een waardevermindering van het voertuig vastgesteld van € 865. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld op € 45.630. Het berekende afschrijvingspercentage van het voertuig bedraagt daardoor 64,46%.
De schadecalculatie van [B.V. 2] (€ 21.784) wijkt substantieel of van de schadecalculatie van DRZ (€ 917). Veel van de opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikerssporen worden aangemerkt (bij gebruikerssporen is er rekening gehouden met de leeftijd en de km stand van het voertuig).
In mijn berekening ben ik uitgegaan van de voor u meest gunstige handels inkoopwaarde in onbeschadigde staat o.b.v. de Eurotax XchangeNet koerslijst (€ 46.495) die bij de waardebepaling DRZ is gevoegd. Echter blijkt de forfaitaire berekening voordeliger te zijn, met een afschrijvingspercentage van 65,75%, hiermee heb ik dan ook gerekend. Vooralsnog ben
ik van mening dat ik deze door DRZ vastgestelde inkoopwaarde kan toepassen om tot de vaststelling van de juiste BPM heffing te komen.
(…)
Het verschuldigde BPM-bedrag is € 9.434. Het verschil tussen de verschuldigde BPM en de door u betaalde BPM is € 4.676. In deze berekening is een z.g. extra leeftijdskorting toegepast.
4.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.

Motivering

Waardevermindering wegens schade
5. Belanghebbende heeft ter zitting zijn standpunt ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid van DRZ ingetrokken. Belanghebbende is primair van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Belanghebbende wijst hiertoe naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld.
5.1.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Dit brengt mee dat het primaire standpunt van belanghebbende faalt.
Koerslijst [bedrijf 2]
Belanghebbende heeft subsidiair een beroep gedaan op artikel 110 VWEU en gesteld dat hij voor de berekening van de verschuldigde Bpm in plaats van op taxatiebasis alsnog een beroep wenst de doen op de koerslijst [bedrijf 2] waarbij rekening wordt gehouden met de bijstelling voor markt- en dealersituatie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 [1] en naar de koerslijst [bedrijf 2] uit het rapport van DRZ. Volgens belanghebbende dient de inkoopwaarde vastgesteld te worden op € 45.630 en na toepassing van de voornoemde correcties, tezamen 15%, op € 40.071. Vervolgens dient rekening te worden gehouden met de waardevermindering van € 865 (94% van 917) zoals vastgesteld door DRZ waardoor de naheffingsaanslag verminderd zou moeten worden tot € 3.434 aldus belanghebbende. Ook doet belanghebbende een beroep op de uitleg die de inspecteur geeft aan het arrest van Hoge Raad van 15 november 2019 neergelegd in het kennisgroepstandpunt (KG:013:2023:5) met welke uitleg de inspecteur in strijd handelt.
5.2.
De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat belanghebbende het door hem genoemde bedrag niet heeft onderbouwd. Verder heeft de inspecteur verwezen naar het aankoopbedrag door belanghebbende en gesteld dat – nu belanghebbende een autohandelaar is – het niet aannemelijk is dat hij meer voor de auto heeft betaald dan deze waard zou zijn. Daarnaast heeft de inspecteur verwezen naar de uitspraken van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2024 [2] en 11 juni 2024 [3] en geconcludeerd dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Ten aanzien van de toepassing van de koerslijst [bedrijf 2] heeft de inspecteur gesteld dat de verhoging van de nieuwprijs tot een evenredige stijging van de handelswaarde leidt. Inzake de correctie dealer- en marktsituatie stelt de inspecteur dat deze niet van toepassing is omdat voor de afschrijving de taxatiemethode is gekozen en niet de koerslijstmethode. Het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 [4] ziet immers op toepassing van de koerslijstmethode. Door toepassing van de taxatiemethode heeft een individuele beoordeling van de auto plaatsgevonden. Belanghebbende heeft middels de taxatiemethode de kans gekregen de waarde van de auto te bepalen rekening houdend met alle omstandigheden en dient daarvoor bewijs aan te dragen. De taxateur van belanghebbende heeft geen afslag vanwege markt- en dealersituatie toegepast. DRZ heeft [bedrijf 2] in haar beoordeling meegenomen, maar heeft de markt- en dealersituatie niet van toepassing geacht aldus de inspecteur.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De kennisgroep Auto van de Belastingdienst heeft in 2023 [5] uitleg gegeven over onder andere het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 over toepassing van voormelde koerslijst. Die uitleg kwalificeert als beleid en in zoverre is het niet relevant of die uitleg precies overeenkomt met het arrest van de Hoge Raad aangezien de inspecteur gehouden kan worden om conform zijn eigen beleid te handelen. Uit het kennisgroepstandpunt leidt de rechtbank af dat, indien de aangifte is ingediend vóór 4 oktober 2021 zoals in dit geval, het volgens de inspecteur is toegestaan tijdens de beroepsfase de afschrijvingsmethode te wijzigen van taxatie naar koerslijst. Indien er een historische uitdraai van de koerslijst [bedrijf 2] aanwezig is, mag deze alsnog worden gebruikt omdat een nieuwe fysieke opname in dat geval niet nodig is. Verder leidt de rechtbank uit het nadere standpunt van de kennisgroep af dat in dat geval ook de zogenaamde schuifjes mogen worden gebruikt, ook als in de betreffende uitdraai van de koerslijst daar geen rekening mee is gehouden. Wel moet het taxatierapport in dat geval worden losgelaten en kan er geen extra waardevermindering wegens schade in aanmerking worden genomen.
5.4.
Gelet op de hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat, nu het standpunt van belanghebbende over de schade wordt verworpen, het belanghebbende vrijstaat om een beroep te doen op de koerslijst van [bedrijf 2] die tot de gedingstukken behoort met toepassing van de correctie markt- en dealersituatie. [6] Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden tot € 3.822. Dit bedrag is als volgt berekend.
Historische nieuwprijs
€ 128.363
Handelsinkoopwaarde
€ 40.071
Afschrijving
€ 88.292
Bruto historische Bpm (A)
€ 28.163
Afschrijvingspercentage (B)
68,7831%
Extra leeftijdskorting (C)
€ 211
Verschuldigde Bpm
€ 3.822
((100% -/- B) x A) - C
5.5.
Nu de subsidiaire beroepsgrond van belanghebbende is geslaagd, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende.
Belastingrente
5.6.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende naheffingsaanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Immateriële schadevergoeding
5.7.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.8.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 21 juni 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 40 maanden verstreken.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 16 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 22 maanden heeft geduurd en daarmee 16 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
6.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [7] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.822 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

5.KG:013:2023:5 Toepassing schuifjes [bedrijf 2] bij wijzigen afschrijvingsmethode.
7.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.