ECLI:NL:RBZWB:2024:6872

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10450
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de rechtmatigheid van de CO2-uitstoot vaststelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.483, welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend naar aanleiding van de beslissing van de inspecteur van 12 oktober 2023, die het bezwaar van belanghebbende ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur aanwezig geweest om hun standpunten toe te lichten.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn in dit geval met bijna 15 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe aan belanghebbende voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.483 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Belanghebbende heeft evenwel recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Volvo XC90 (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 15 oktober 2020 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
In november 2020 is de auto gekeurd door de Rijksdienst voor het wegverkeer (de RDW). Daarbij is de kilometerstand van 3.068 km vastgesteld. De CO2-uitstoot is vastgesteld op 150 gr/km NEDC en 189 gr/km WLTP.
4.2.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister op 15 november 2020 een aangifte bpm ingediend naar een te betalen bpm van € 12.701. Belanghebbende heeft in haar aangifte rekening gehouden met een vermindering omdat het een gebruikte auto betreft. De vermindering is berekend aan de hand van de koerslijst X-Ray. Volgens de aangifte bedraagt de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en bruto bpm van de auto respectievelijk € 59.471, € 89.227 en € 19.057.
4.3.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd rekening houdend met de door de RDW vastgestelde CO2-uitstoot van 189 gr/km WLTP uitgaande van de bpm-regelgeving die geldt vanaf 1 juli 2020. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een netto catalogusprijs van € 57.992, historische nieuwprijs van € 89.226 en historisch bruto Bpm van € 17.657.
4.4.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van de Belastingdienst van 15 april 2024 met als onderwerp ‘Terugkoppeling platform koerslijsten en beleid m.b.t. toepassen koerslijsten’. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Beste collega's,
Na het koerslijstoverleg van woensdag 10 april jl. willen wij jullie met deze e-mail graag informeren over een aantal besproken aspecten. In de eerste plaats betreft dit de gesprekken met de koerslijstproviders. Tijdens het platform koerslijsten zijn pleitnota’s overgelegd waarin onder andere het standpunt is ingenomen dat de koerslijst niet toegepast kan worden omdat deze niet op daadwerkelijke handelstransacties is gebaseerd. Graag willen wij erop wijzen dat dit standpunt ingaat tegen het beleid van de Belastingdienst en derhalve niet ingenomen mag worden. Zoals in bijgevoegd memo uit 2019 is aangegeven, is het immers niet de bedoeling om in individuele gevallen de koerslijstwaarde ter zijde te schuiven met een beroep op de stelling dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstranscties. Zie ook de notulen van het LVO van april 2019, die je kunt vinden op (…).
Inmiddels hebben (…) gesprekken gevoerd met de 4 koerslijstproviders. Deze gesprekken krijgen binnenkort een vervolg waarbij dan wederom een aantal concrete voertuigen zullen worden besproken, met voor ons niet verklaarbare grote verschillen tussen de inkoopwaarde en de koerslijstwaarde en tussen de koerslijstwaarden onderling. Doel is om hier gezamenlijk met de providers grip op te krijgen. Dit wijzigt echter (vooralsnog) niet ons beleid ten aanzien van de erkenning van de koerslijst van X-Ray, Autotelex, Eurotax en ANWB. In een volgend LVO komen de uitkomsten van de gesprekken aan de orde, ook in relatie tot het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1666) over het gebruik van de koerslijst voor niet-courante voertuigen.
Vanzelfsprekend is het wel van belang om goed te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomt met het voertuig uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot (dergelijke kleine verschillen verhinderen toepassing van de koerslijst immers niet). In eerdere gesprekken gaven koerslijstproviders ook aan dat verschillen vaak zijn terug te voeren op onjuist gebruik van de koerslijsten door gebruikers daarvan.

Motivering

Historische nieuwprijs / CO2-uitstoot
5. Belanghebbende heeft primair gesteld dat de inspecteur, bij het opleggen van de naheffingsaanslag, de historische nieuwprijs ten onrechte heeft vastgesteld op € 89.226. Volgens belanghebbende dient de historische nieuwprijs vastgesteld te worden op € 93.747, namelijk netto catalogusprijs van € 57.992 vermeerderd met de btw van € 12.178 en historisch bruto Bpm van € 23.577.
5.1.
De inspecteur heeft in de kern de CO2-uitstoot gesteld door belanghebbende betwist en ter zitting gesteld dat belanghebbende uit is gegaan van een onjuiste meetmethode voor de vaststelling van de CO2-uitstoot. Volgens de inspecteur lag het op de weg van belanghebbende om een typegoedkeuring / certificaat van overeenstemming (cvo) op te vragen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [1] , geldt dat de CO2-uitstoot van een auto als een vast gegeven van de auto moet worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de CO2-uitstoot van de auto zoals de RDW die in het kentekenregister heeft vastgelegd. Daarnaast heeft als uitgangspunt voor de bruto Bpm van de auto het tarief vanaf juli 2020 te gelden. Vast staat immers dat de auto voor het eerst op 15 oktober 2020 in het buitenland is toegelaten tot het verkeer op de weg. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op het verschil in CO2-uitstoot van de referentieauto’s, sprake is van technisch identieke auto’s. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast.
Vertrouwensbeginsel en handelen in strijd met beleid
5.1.
Belanghebbende heeft subsidiair verwezen naar de e-mail van de Belastingdienst (zie 4.4) en gesteld dat sprake is van een geringe afwijking in de CO2-uitstoot omdat de auto een CO2-uitstoot heeft van 150 gr/km terwijl in de koerslijst uit wordt gegaan van 154 gr/km CO2-uitstoot. Belanghebbende leidt uit de voornoemde e-mail af dat sprake is van een beleid dat gepubliceerd had moeten zijn en doet een beroep op de koerslijst. Verder heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd dat reeds rekening is gehouden met CO2-uitstoot verhogende opties zoals 22-inch velgen.
5.2.
Volgens de inspecteur is, zo al sprake zou zijn van een beleid, geen sprake van een geringe afwijking in de CO2-uitstoot hetgeen de toepassing van het vertrouwensbeginsel in de weg staat. Bovendien heeft belanghebbende volgens de inspecteur zelf een fout gemaakt in de aangifte door uit te gaan van een verkeerde meetmethode en deze fout kan volgens de inspecteur hem niet worden tegengeworpen. Daarnaast betwist de inspecteur dat in de koerslijst rekening is gehouden met de juiste opties.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel op deze punten. Belanghebbende voert aan dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde niet mag betwisten, aangezien deze is gebaseerd op een koerslijst en de inspecteur het beleid voert dat deze koerslijstwaarde wordt gevolgd. De rechtbank gaat in dat betoog van belanghebbende niet mee. In de (interne) correspondentie van de inspecteur die belanghebbende aan dit betoog ten grondslag legt, kan dat beleid van de inspecteur namelijk niet worden afgeleid. In die stukken is door de inspecteur slechts aangegeven dat het niet de bedoeling is om in individuele gevallen de koerslijstwaarde ter zijde te stellen met een beroep op de stelling dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstransacties, en verder dat de inspecteur wel dient te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomst met het voertuig uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot. De inspecteur heeft in dit geval de koerslijstwaarde betwist omdat de CO2-uitstoot tussen de auto en het in de koerslijst gehanteerde referentievoertuig meer dan gering verschilt. De inspecteur neemt zodoende in deze procedure geen standpunt in dat indruist tegen zijn eigen beleid. Het beroep van belanghebbende kan daarom in zoverre ook niet slagen.
Immateriële schadevergoeding
5.4.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.5.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 15 juli 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 39 maanden verstreken.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 15 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 21 maanden heeft geduurd en daarmee 15 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500.
6.1.
Omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [2] , derhalve € 218,75. Tevens krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding is gedaan vóór het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [3] De inspecteur moet deze kosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2020:561, r.o. 3.4.
2.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
3.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567