ECLI:NL:RBZWB:2024:6876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/9490
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 901, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 augustus 2024, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van Bothof Services B.V. en de inspecteur door twee medewerkers van de Belastingdienst.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, maar in dit geval is de termijn met bijna 17 maanden overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.500 toe, evenals een vergoeding van proceskosten en griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingplichtige om feiten te onderbouwen bij het claimen van een vermindering van belasting, en de rol van de inspecteur in het proces.

De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het betalen van de immateriële schadevergoeding, het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 901 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Belanghebbende heeft evenwel recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft in het buitenland een gebruikte personenauto van het merk en type Renault Scenic TCe Limited (de auto) gekocht. De auto is voor het eerst op 21 mei 2019 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg. De auto is voor de keuring bij invoer bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (de RDW) aangeboden waarna de auto op 16 december 2020 een ‘Wachten op keuring’ (WOK) status heeft verkregen. De tellerstand is vastgesteld op 10.036 kilometer.
4.1.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto op 25 januari 2022 een aangifte bpm ingediend naar een te betalen bpm van € 5.073. De verschuldigde bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van Voertuig Taxaties BV (het taxatierapport). Volgens de aangifte bedraagt de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en bruto bpm van de auto respectievelijk € 9.780, € 99.945 en € 51.847.
4.2.
De taxateur van belanghebbende heeft de auto op 18 december 2020 bekeken. Het taxatierapport is eveneens op 18 december 2020 opgesteld. In het taxatierapport zijn foto’s toegevoegd van de schade en is een melding gemaakt van het schadeverleden. Verder is vermeld dat de auto, behoudens de schade, in een normaal gebruikte staat verkeert. Uit het taxatierapport blijkt voorts dat de taxateur van belanghebbende de handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld door de handelsinkoopwaarde zonder schade van € 16.913 (‘koerslijstwaarde’) te verminderen met een door de taxateur bepaald bedrag aan schade van € 4.930 (72% van € 5.000) in verband met het schadeverleden. De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 16.913 is gebaseerd op de waarde uit de koerslijst van Eurotaxglass’s.
4.3.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag is ongegrond verklaard.

Motivering

Waardevermindering wegens schadeverleden
5. Belanghebbende stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een waardevermindering wegens het ernstige schadeverleden. Volgens belanghebbende is de auto – ondanks volledig herstel – blijvend minder waard geworden.
5.1.
Volgens de inspecteur is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en hoeft er geen rekening te worden gehouden met een waardevermindering wegens schadeverleden omdat in de taxatie is uitgegaan van de koerslijst waarin reeds voertuigen zijn opgenomen met een schadeverleden zodat de ex-schade al verdisconteerd is in de gehanteerde handelsinkoopwaarde en omdat geen onderbouwing is gegeven van een blijvend effect vanwege het schadeverleden.
5.3.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat het schadeverleden heeft geleid tot een blijvende waardevermindering door bijvoorbeeld zijn standpunt te onderbouwen met schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld met een verkoopfactuur. Gelet hierop is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Immateriële schadevergoeding
5.4.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.5.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 27 mei 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 41 maanden verstreken.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 17 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 27 maanden heeft geduurd en daarmee 11 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500.
6.1.
Omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [2] , derhalve € 218,75. Tevens krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding is gedaan vóór het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [3] De inspecteur moet deze kosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en Hoge Raad 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273.
2.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
3.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567