ECLI:NL:RBZWB:2024:6917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/425075 / FA RK 24-3500
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een provisioneel verzoek tot vaststelling van een zorgregeling en verzoek om Raadsonderzoek in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een provisioneel verzoek tot vaststelling van een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzoekt om een voorlopige zorgregeling waarbij hij wekelijks minimaal één begeleid bezoekmoment met [minderjarige] kan hebben. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.A.G. van Acker, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 september 2024, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat er zo snel mogelijk contact tussen hem en de man tot stand komt, gezien de belangrijke hechtingsfase waarin het kind zich bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgang tussen de man en [minderjarige] door een professionele instantie moet worden begeleid, gezien de spanningen tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om een onderzoek te doen naar de zorgregeling en de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel. Tevens is er overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie, waarbij de man maandelijks € 77,- aan de vrouw zal betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/425075 / FA RK 24-3500
beschikking d.d. 27 september 2024 betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint-Jansteen,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2023, hierna: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 22 juli 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 9 september 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen.
1.2
Bij verzoekschrift ontvangen op 22 juli 2024 is de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/425077 / FA RK 24-3502. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling ter beoordeling voor.
1.3
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 13 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.4
Op de mondelinge behandeling is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek betreffende de minderjarige te adviseren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.4
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat wekelijks minimaal één begeleid bezoekmoment plaatsvindt tussen de man en het minderjarige kind van partijen [minderjarige] , geboren te [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2024, voor toekomstige termijnen bij vooruitbetaling maandelijks aan de vrouw te voldoen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] een bedrag van € 77,-.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. In februari 2023 heeft de vrouw een ongeluk gehad en niet lang daarna bleek ze zwanger te zijn. Kort na de geboorte van [minderjarige] is de relatie tussen partijen geëindigd. Partijen hebben na het verbreken van hun relatie in onderling overleg geprobeerd afspraken te maken over de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] , maar dat is niet gelukt. In november 2023 hebben partijen bij [stichting] gesprekken gevoerd over de omgang tussen de man en [minderjarige] en over de communicatie tussen partijen. Vervolgens is via Juvent IPT ingezet en daaruit volgend is op 22 mei 2024 een hulpverleningsplan opgesteld. Van december 2023 tot begin april 2024 heeft de man wekelijks in het bijzijn van de vrouw en een IPT-er van Juvent omgang met [minderjarige] gehad. Sinds 13 mei 2024 is er geen contact meer geweest tussen de man en [minderjarige] nu er meerdere omgangsmomenten door toedoen van de vrouw niet door konden gaan en de vrouw haar medewerking aan IPT heeft stopgezet. Het is van belang dat er op zo kort mogelijke termijn weer omgang tot stand komt tussen de man en [minderjarige] . De man verzoekt dan ook vaststelling van een voorlopige zorgregeling die inhoudt dat er wekelijks minimaal 1 uur begeleid bezoek plaatsvindt tussen [minderjarige] en de man en welke regeling duurt totdat in de bodemprocedure op het verzoek van de man is beslist. De man kan ermee instemmen dat partijen worden verwezen naar een hulpverleningstraject, bijvoorbeeld binnen het kader van het Uniform Hulpaanbod. Ten aanzien van het verzoek van de vrouw omtrent de kinderalimentatie voert de vrouw aan dat er inderdaad overeenstemming is bereikt over het door de man te betalen bedrag. Ook de bewindvoerder van de man heeft met deze afspraak ingestemd en heeft inmiddels ook al een betaling aan de vrouw verricht. De man krijgt af en toe een mail van de vrouw met informatie over [minderjarige] en een foto van hem maar hij zou het fijn vinden om meer over [minderjarige] van de vrouw te horen.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Er is sprake geweest van fysiek en verbaal geweld tijdens de relatie van partijen, ook van de man richting [minderjarige] . Na de geboorte van [minderjarige] heeft de vrouw overal alleen voor moeten opdraaien. Zij ervaarde onvoldoende steun vanuit de man. Het hulpverleningstraject van IPT is te vroeg gestopt maar dat kwam niet door toedoen van de vrouw. Dat de omgang op bepaalde momenten niet doorging lag niet aan de vrouw zelf, maar aan de omstandigheden. De vrouw heeft na advies van [stichting] , IPT en Veilig Thuis de omgang stopgezet. De man heeft nooit om hervatting van de regeling verzocht. De vrouw maakt zich zorgen om het milieu waar de man in verkeert. De vrouw heeft heel veel meegemaakt met de man en zij heeft angst voor de man ontwikkeld. Het idee dat de vrouw met de man in gesprek zou moeten gaan of een nieuw hulpverleningstraject zou moeten volgen levert de vrouw erg veel stress op en de vrouw staat daar dan ook niet voor open. [minderjarige] is erg aanhankelijk richting de vrouw. Hij huilt veel en de vrouw is op die momenten de enige die [minderjarige] kan troosten. Om die reden is [minderjarige] ook nog niet begonnen op een kinderopvang. De GGD en de kinderarts hebben aan de vrouw aangegeven dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. De vrouw denkt dat [minderjarige] misschien de stress die de vrouw zelf ervaart, overneemt. De vrouw vindt het voor [minderjarige] te belastend om weer contact met de man te moeten hebben. Een in te zetten hulpverleningsinstantie moet eerst bekijken of en zo ja, in welke vorm omgang tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is. De vrouw verzoekt de Raad ook om een onderzoek te verrichten naar de vraag of en zo ja, welke omgang in het belang van [minderjarige] is en om dat onderzoek uit te breiden met onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel. De vrouw is bereid om de man regelmatig een mail te sturen met informatie over [minderjarige] en daarbij een recente foto te voegen.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat hij zich zorgen maakt over [minderjarige] . De Raad krijgt deze zorgen niet helemaal concreet. [minderjarige] huilt veel en dat lijkt voort te komen uit spanningen van de vrouw richting de man die zij niet helemaal onder controle krijgt. De Raad adviseert de vrouw om te zoeken naar een manier waarop zij met de situatie om kan gaan en daar individuele hulpverlening voor te gaan zoeken. Het is namelijk belangrijk dat de stress die de vrouw ervaart niet (nog verder) naar [minderjarige] doorsijpelt. In beginsel is het belangrijk dat een kind contact heeft met beide ouders. [minderjarige] zit in een belangrijke hechtingsfase en dus is het belangrijk dat er contact met de man komt. De Raad vindt het gek dat de GGD geen verdere actie onderneemt naar aanleiding van het bovenmatig huilen van [minderjarige] . De Raad proeft geen bereidheid bij beide ouders voor het ondergaan van een hulpverleningstraject binnen het vrijwillig kader. De Raad is bereid om op korte termijn een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel te starten. De Raad is wel van mening dat partijen zich opnieuw tot [stichting] moeten richten om te kijken of er iets van hulpverlening kan worden opgestart om contact tussen de man en [minderjarige] op te kunnen starten. Het is belangrijk dat omgang in een begeleide vorm door een neutraal persoon wordt opgestart, en dat daarbij zicht wordt gehouden op de vrouw en de wijze waarop zij dit ondergaat. De Raad wil de informatie vanuit het hulpverleningstraject van partijen meenemen in het beschermingsonderzoek. De Raad geeft de vrouw mee om te kijken naar mogelijkheden dat zij ontlast wordt in de zorg voor [minderjarige] . Al is het maar een halve dag dat [minderjarige] naar de kinderopvang gaat, zo leert [minderjarige] toch om in contact met andere mensen te zijn. Zo heeft de vrouw ook meer tijd voor zichzelf en komt ze meer tot rust, wat weer van invloed is op de gemoedstoestand van [minderjarige] . De Raad hoopt dat het ouders lukt om in contact te komen met de hulpverlening.
Ontvankelijkheid
4.4
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.5
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank hangt het onderhavige verzoek tot vaststelling van een voorlopige zorgregeling samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Zorgregeling
4.7
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.8
De rechtbank oordeelt als volgt. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat op zo kort mogelijke termijn contact tussen hem en de man moet worden opgestart. [minderjarige] is nog jong en bevindt zich in een belangrijke hechtingsfase. Het is schadelijk voor zijn ontwikkeling dat het contact tussen hem en de man (abrupt) is gestopt. Gelet op de spanningen die zich tussen partijen voordoen is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat de omgang tussen de man en [minderjarige] door een professionele instantie wordt begeleid. Gebleken is dat de vrouw niet bereid is om binnen het vrijwillig kader samen met de man een hulpverleningstraject te gaan volgen. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel te gaan starten. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat dit onderzoek van de Raad wordt uitgebreid met onderzoek naar de vraag welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Welke vorm van contact met de man past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De rechtbank verzoekt de Raad ten behoeve van de bodemprocedure met nummer C/02/425077 / FA RK 24-3502 voornoemd onderzoek te starten en in deze bodemprocedure de resultaten van dit onderzoek in te brengen. De rechtbank verzoekt (de advocaten van) partijen in voornoemde bodemprocedure melding te maken van het onderzoek door de Raad.
4.9
Voor de tussenliggende periode vindt de rechtbank het noodzakelijk dat partijen zich, eventueel met bemoeienis van hun advocaten, opnieuw wenden tot [stichting] en dat [stichting] met partijen gaat bekijken wat nodig is om het contact tussen de man en [minderjarige] opnieuw vorm te geven. Het is de rechtbank namelijk gebleken dat het partijen zelf niet gaat lukken om afspraken met elkaar te maken over het contact tussen de man en [minderjarige] . Zodra er in samenspraak met [stichting] mogelijkheden zijn tot omgang tussen de man en [minderjarige] is het belangrijk dat die mogelijkheden zo snel mogelijk worden ingezet. De rechtbank gaat ervan uit dat [stichting] daadwerkelijk ondersteuning gaat bieden. De rechtbank schaart zich voorts achter het advies van de Raad gericht aan de vrouw om individuele hulpverlening te zoeken om te werken aan haar weerbaarheid en het omgaan met de stress en haar angsten richting de man en om [minderjarige] naar een kinderdagopvang te laten gaan.
Kinderalimentatie
4.1
Gebleken is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 september 2024, voor toekomstige termijnen bij vooruitbetaling maandelijks aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 77,- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Gebleken is dat de man onder bewind staat en om die reden is in beginsel de bewindvoerder van de man procespartij ten aanzien van het verzoek van de vrouw omtrent de kinderalimentatie. Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de bewindvoerder de advocaat van de man heeft gemachtigd namens de man op te treden en toestemming heeft verleend aan de man om met de vrouw afspraken te maken over de kinderalimentatie. Ook is gebleken dat de bewindvoerder van de man heeft ingestemd met de tussen partijen bereikte overeenstemming omtrent de kinderalimentatie en inmiddels ook al feitelijk een betaling aan de vrouw heeft verricht. Gelet op deze instemming van de bewindvoerder van de man zal de rechtbank de tussen partijen bereikte overeenstemming vastleggen.
Informatieregeling
4.11
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw de man eens per twee weken een mail zal sturen met informatie over [minderjarige] , vergezeld van een recente foto. Voor de vrouw is er telkens wellicht naar haar idee niet nieuws te melden maar de man weet niets en ziet [minderjarige] niet. De man zal niet op deze berichten van de vrouw reageren. Nu er geen hiertoe strekkend verzoek voorligt kan de rechtbank deze afspraak niet vastleggen. De rechtbank wijst er echter op dat ook een afspraak bindend is tussen partijen en verwacht dan ook dat deze zal worden nagekomen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.12
De rechtbank zal de beslissing omtrent de voorlopige zorgregeling en de kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt bij wege van provisionele voorziening, totdat in de hoofdzaak definitief is beslist, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze zoals in r.o. 4.9 is omschreven;
5.2
bepaalt dat de man met ingang van 1 september 2024 voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 77,- (euro) per maand per kind;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/425077 / FA RK 24-3502 een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 4.8 vermelde vragen, welk rapport tijdig voorafgaand aan de te plannen mondelinge behandeling dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, en, in tegenwoordigheid van mr.Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.