ECLI:NL:RBZWB:2024:7212
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het verzoek van de belanghebbende om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten beoordeeld. De belanghebbende had zijn beroep tegen een besluit van de heffingsambtenaar, dat op 9 juli 2024 was genomen, ingetrokken na een compromisvoorstel van de heffingsambtenaar op 7 oktober 2024. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de belanghebbende zijn verzoek pas op 16 oktober 2024 heeft ingediend, terwijl de intrekking van het beroep op 9 oktober 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank benadrukt dat een verzoek om proceskostenvergoeding gelijktijdig met de intrekking van het beroep moet worden gedaan. Aangezien dit niet is gebeurd, is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat de opgegeven reiskosten voor het afgeven van stukken niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht en relevante jurisprudentie. De rechtbank wijst er echter op dat de heffingsambtenaar wel verplicht is om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, waarvoor de belanghebbende zich tot de heffingsambtenaar moet wenden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.