ECLI:NL:RBZWB:2024:7272
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 oktober 2022. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd voor de woning van belanghebbende, gelegen aan [het adres] te [plaats]. De waarde van de woning werd vastgesteld op € 149.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en de aanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende niet aanwezig was, ondanks een verzoek om verdaging dat eerder was afgewezen.
De rechtbank heeft de feiten en argumenten van belanghebbende beoordeeld, waaronder de stelling dat de heffingsambtenaar niet voldoende gegevens had verstrekt en dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld en dat de aanslag OZB terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de referentiewoningen, die gebruikt zijn voor de waardebepaling, niet vergelijkbaar zijn met zijn woning. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag in stand blijven.