In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit een onbekende plaats, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 14 december 2023 behandeld. Het beroep betreft de voldoening van belasting op basis van bpm voor een auto met een specifiek VIN-nummer. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet is betaald. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen in dergelijke gevallen.
De rechtbank legt uit dat het griffierecht voor deze zaak € 365,- bedraagt en dat belanghebbende tijdig op de hoogte is gesteld van de verplichting om dit bedrag te betalen. De griffier heeft belanghebbende in een brief van 28 december 2023 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn gesteld voor betaling. Ondanks een tweede herinnering via een aangetekende brief op 26 januari 2024, heeft belanghebbende het griffierecht niet tijdig voldaan. De rechtbank concludeert dat er geen verontschuldigbare redenen zijn voor het niet betalen van het griffierecht, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De rechtbank wijst dit verzoek af, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016, waarin is bepaald dat een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vanwege het niet-betalen van griffierecht ook betekent dat er geen uitspraak meer hoeft te worden gedaan over het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank besluit het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en wijst het verzoek om schadevergoeding af.