ECLI:NL:RBZWB:2024:7354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/5221 AVG
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling inzageverzoek en schadevergoeding op basis van de AVG

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Financiën beoordeeld. Eiser had een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens ingediend op basis van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De minister had dit verzoek toegewezen en een overzicht van de persoonsgegevens verstrekt. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg ook om schadevergoeding. In het bestreden besluit van 1 mei 2024 verklaarde de minister het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. De rechtbank behandelde de zaak op 3 oktober 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister aan het inzageverzoek heeft voldaan door de relevante persoonsgegevens te verstrekken. Eiser had aangevoerd dat hij de juistheid van de gegevens niet kon controleren, maar de rechtbank stelt vast dat het niet de taak van de minister is om te beoordelen of de signaleringen terecht zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft het inzageverzoek. Wat betreft het verzoek om schadevergoeding, oordeelt de rechtbank zich onbevoegd. De rechtbank stelt dat de verwerking van persoonsgegevens een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kan de bestuursrechter geen oordeel geven over de schadevergoeding. De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het schadeverzoek en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5221 AVG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel,
en

de minister van Financiën, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn verzoek om informatie op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Met het besluit van 9 oktober 2023 (primair besluit) heeft de minister het verzoek van eiser toegewezen. In het besluit heeft de minister een overzicht van de persoonsgegevens opgenomen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift heeft hij ook verzocht om schadevergoeding.
In het besluit van 1 mei 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Op het verzoek om schadevergoeding zal afzonderlijk worden gereageerd.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
In een brief van 1 augustus 2024 heeft de minister het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de minister: mr. A. van der Linden en mr. D. Remmers.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser over zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens. Ook gaat de rechtbank in op het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover dat ziet op het inzageverzoek. Voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiser heeft op 27 mei 2021 een brief ontvangen waarin hij wordt geïnformeerd over
de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van de Belastingdienst. Gegevens van eiser waren in de FSV opgenomen. De Belastingdienst heeft in de brief meegedeeld dat ze onderzoeken of de registratie voor eiser mogelijk onterechte gevolgen heeft gehad.
1.2.
In een brief van 30 april 2022 heeft de Belastingdienst eiser geïnformeerd over de reden waarom zijn gegevens waren opgenomen in de FSV. In een brief van 27 mei 2023 heeft de Belastingdienst eiser geïnformeerd dat het opslaan van zijn gegevens in strijd was met de AVG, maar dat deze registratie geen nadelige gevolgen heeft gehad.
1.3.
Op 17 juli 2023 heeft eiser bij de minister een inzageverzoek ingediend. Eiser wil inzage in zijn persoonsgegevens die in de FSV zijn verwerkt.
1.4.
De minister heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek tot inzage als bedoeld in artikel 15 van de AVG.
1.5.
Met het primaire besluit heeft de minister een overzicht met de verwerkte persoonsgegevens in de FSV aan eiser verstrekt. De minister heeft verder informatie verstrekt omtrent de verwerking van persoonsgegevens binnen de FSV en projectcode 1043. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister voldaan aan het inzageverzoek?
3.1.
Eiser is van mening dat het onduidelijk is of de signaleringen terecht zijn geweest en voert aan dat hij de juistheid van de verwerkte persoonsgegevens niet kan controleren. Dit zorgt er voor dat er strijd met de rechtszekerheid ontstaat, te meer nu de minister heeft medegedeeld dat de signaleringen geen nadelige gevolgen zouden hebben.
3.2.
De minister stelt dat hij aan het inzageverzoek heeft voldaan door de persoonsgegevens te verstrekken. Op grond van de AVG moet de verwerker van de persoonsgegevens een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van alle persoonsgegevens aan betrokkene verstrekken. Dat wil zeggen in een vorm die de betrokkene in staat stelt kennis te nemen van zijn persoonsgegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de AVG. Met het gegeven overzicht van de verwerkte persoonsgegevens is volgens de minister voldaan aan het inzagerecht van de AVG.
De vraag of de signalering terecht of onterecht is geweest staat volgens de minister niet ter beoordeling in deze procedure. Het betreft hier een inzageverzoek en daarbij is niet relevant of de gegevens juist of onjuist zijn.
3.3.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft een betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te krijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Het doel van artikel 15 van de AVG is dat een betrokkene inzicht krijgt in welke persoonsgegevens van hem verwerkt zijn, zodat hij de juistheid en rechtmatige verwerking daarvan kan controleren.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de minister naar aanleiding van het verzoek van eiser onderzoek heeft gedaan in de systemen. Daaruit blijkt dat er (persoons)gegevens van eiser zijn aangetroffen in de FSV over opgevoerde aftrekposten bij de aangiftes inkomstenbelasting over 2011 en 2012 en de reactie van eiser op de daarover door de Belastingdienst gestelde vragen. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan het inzageverzoek van eiser heeft voldaan, door in het primaire besluit inzicht te geven in de verwerkte persoonsgegevens en zowel in het primaire besluit als het bestreden besluit uitleg te geven over de verwerkte persoonsgegevens. Eiser heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de minister niet alle verwerkte persoonsgegevens heeft verstrekt. Daarbij geldt dat gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] uit artikel 15, derde lid, van de AVG niet volgt dat een bestuursorgaan, in dit geval de minister, verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin persoonsgegevens van de betrokkene voorkomen.
Daarnaast overweegt de rechtbank nog dat anders dan eiser met zijn beroepsgrond suggereert, het bij de vraag of is voldaan aan een inzageverzoek niet gaat om de vraag of de persoonsgegevens terecht zijn verwerkt. Het beroep van eiser is op dit punt dan ook ongegrond.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding?
4.1.
Eiser heeft tijdens de zitting toegelicht dat zijn verzoek om schadevergoeding ziet op het feit dat persoonsgegevens van hem zijn opgenomen in de FSV en dat die signalering gevolgen voor hem heeft gehad. Zijn verzoek om schadevergoeding staat los van (de beoordeling van) zijn inzageverzoek.
4.2.
De minister voert als meest verstrekkende verweer dat de bestuursrechter niet bevoegd is om op het schadeverzoek te beslissen. De verwerking van persoonsgegevens betreft een feitelijke handeling. Deze verwerking is dan ook geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestuursrechter kan daarom geen oordeel geven over de rechtmatigheid van beslissingen over de vergoeding van de schade die mogelijk is veroorzaakt door feitelijk handelen. [2]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat zij niet bevoegd is om te oordelen over het schadeverzoek van eiser. Zoals in een vergelijkbare casus is overwogen in de door de minister aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2024, is namelijk bij de beantwoording van de vraag of tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep open staat bij de bestuursrechter de gestelde schadeoorzaak bepalend. In dit geval betreft dat opname en verwerking van persoonsgegevens in de FSV. De rechtbank is van oordeel dat het verwerken van persoonsgegevens een feitelijke handeling betreft. [3] De verwerking van de persoonsgegevens in de FSV is dan ook geen besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is een oordeel te geven over de mogelijk geleden schade als gevolg van registratie in de FSV en dat voor eiser, om de eventueel geleden schade te verhalen, niet de bestuursrechtelijke weg openstaat. Uitsluitend de civiele rechter is bevoegd om de gestelde schadevordering van eiser te beoordelen. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren voor zover het beroep ziet op het verzoek om toekenning van schadevergoeding.
4.4.
Eiser heeft in deze procedure nog gesteld dat brief van 1 augustus 2024 over het schadevergoedingsverzoek moet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb en in deze procedure moet worden betrokken. Nu de rechtbank zich ten aanzien van het schadevergoedingsverzoek onbevoegd zal verklaren, zal zij ook geen oordeel geven over de vraag of de brief van 1 augustus 2024 moet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep, voor zover dat ziet op het inzageverzoek, ongegrond verklaren. Dit betekent de minister aan het inzageverzoek heeft voldaan en het bestreden besluit in stand zal blijven.
6. Daarnaast zal de rechtbank zich ten aanzien van het schadevergoedingsverzoek onbevoegd verklaren. Dit betekent dat de rechtbank geen oordeel zal geven over het verzoek.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard en de rechtbank zich onbevoegd verklaart, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het beroep ziet op het inzageverzoek;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op het schadevergoedingsverzoek;
  • wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 30 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Verordening (EU) 2016/679 (Algemene verordening gegevensbescherming):
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. de verwerkingsdoeleinden;
b. de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f. dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g. wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h. het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
2. Wanneer persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land of een internationale organisatie, heeft de betrokkene het recht in kennis te worden gesteld van de passende waarborgen overeenkomstig artikel 46 inzake de doorgifte.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.ABRvS 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452.
2.De minister verwijst naar ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2891.
3.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2891, r.o. 20.